C-370-17 CRPNPAC e.a.

Contentverzamelaar

C-370-17 CRPNPAC e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    14 maart 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    28 april 2018

Trefwoorden: sociale zekerheid

Onderwerp:

-           Verordening nr. 574/72/EEG van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;

Feiten:

Op 28.05.2008 heeft de arbeidsinspectie een proces-verbaal wegens zwartwerk opgesteld tegen Vueling Airlines, die wegens haar vestiging op de luchthaven Charles de Gaulle is ingeschreven in het handels- en vennootschapsregister van Bobigny. De inspecteur heeft vastgesteld dat alleen het grondpersoneel was aangemeld bij de Franse socialezekerheidsinstellingen, terwijl de anderen beschikten over een E101-detacheringsverklaring, waaruit bleek dat de houder ervan gedurende de periode van detachering aangesloten bleef bij de socialezekerheidsregeling van zijn land van herkomst, in casu Spanje. Een aanzienlijk aantal detacheringsverklaringen bevatte valse verklaringen omtrent de woonplaats teneinde te verbergen dat de meerderheid van de gedetacheerde werknemers niet de hoedanigheid van Spaans ingezetene had. In totaal bleken 103 werknemers niet in Frankrijk aangemeld. De inspecteur stelde dat er sprake was van frauduleuze detachering dat niet alleen nadelig was voor de gedetacheerde werknemers - die werden beroofd van de toepassing van de socialezekerheidsregeling - maar ook voor de gemeenschap, aangezien de werkgever niet de verschuldigde bedragen had betaald aan de Franse socialezekerheidsinstellingen. Verzoeker (de burgerluchtvaartberoepspensioenfonds) heeft daarop op 11.08.2008 beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, met het verzoek om te oordelen dat de personen die in Frankrijk werkzaam waren voor Vueling Airlines, moesten worden aangesloten bij de door haar beheerde aanvullende pensioenregeling. De procedure in die zaak werd geschorst in afwachting van de uitkomst van de strafprocedure die wegens zwartwerk parallel tegen Vueling Airlines was ingeleid. Tegen Vueling Airlines werd vervolging ingesteld op grond dat zij te Roissy tussen 21.05.2007 en 16.05.2008 opzettelijk de activiteit van luchtvervoer van passagiers heeft uitgeoefend, zonder daarvoor de vereiste aanmeldingen te doen bij de socialezekerheidsinstellingen of bij de belastingdienst, met name door de in Frankrijk uitgeoefende activiteit zwart te verrichten en deze wederrechtelijk te doen voorkomen als een detachering van werknemers, terwijl die werknemers alleen waren aangeworven met het doel om te werken op Frans grondgebied. Bij vonnis van 01.07.2010 heeft het tribunal correctionnel Vueling Airlines ontslagen van rechtsvervolging. Bij vonnis van 31.01.2012 heeft de cour d’appel dit vonnis vernietigd en Vueling Airlines schuldig verklaard aan zwartwerk en haar veroordeeld tot betaling van een geldboete van €100.000,-. Tegen dit vonnis van de cour d’appel werd beroep in cassatie ingesteld, welke bij beslissing van 11.03.2014 werd afgewezen. Na deze beslissing is de bij de verwijzende rechter ingestelde procedure voortgezet. Verzoeker en Vueling Airlines hebben het tribunal verzocht om middels een prejudiciële verwijzing het Hof te raadplegen, daar zij van mening zijn dat er een serieus probleem over de toepassing van het Unierecht bestaat.

Overweging:

De E101-verklaring strekt er alleen toe aan de bevoegde instelling te bewijzen dat de persoon onderworpen blijft aan de socialezekerheidsregeling van de lidstaat waarin zijn werkgever is gevestigd, en dat de regeling van de lidstaten van ontvangst derhalve niet van toepassing is. De vraag rijst echter welke strekking de regels van de artikelen 11(1)a en van 12bis(1) van verordening 574/72 hebben. Uit rechtspraak van het Hof blijkt dat zolang de E101-verklaring niet is ingetrokken of ongeldig verklaard door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte, waarbij de verklaring het bewijs vormt van de toepassing van de wetgeving van deze laatste op de werknemer evenals op de werkgever, zij het bevoegde orgaan en de rechterlijke instanties van de lidstaat waarin de werknemer zijn activiteit uitoefent, bindt. Deze rechtspraak kan echter niet alle onzekerheid op dit gebied wegnemen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet het gevolg van een E101-verklaring, die overeenkomstig de artikelen 11, lid 1, en 12 bis, lid 1 bis, van verordening nr. 574/72/EEG van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, is afgegeven door de instantie die is aangewezen door de overheid van de lidstaat waarvan de socialezekerheidswetgeving van toepassing blijft op de situatie van de werknemer, behouden blijven, zelfs al is de E101-verklaring verkregen na fraude of misbruik van recht, welke definitief is vastgesteld door een rechterlijke instantie van de lidstaat waar de werknemer zijn activiteit uitoefent of moet uitoefenen?

2. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, verzet de afgifte van de E101-verklaring zich ertegen dat personen die nadeel hebben ondervonden door de gedraging van de werkgever, de fraudepleger, vergoeding daarvan krijgen, zonder dat de aansluiting van de werknemers bij de in de E101-verklaring genoemde regelingen ter discussie wordt gesteld door de tegen de werkgever ingestelde aansprakelijkheidsvordering?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: FTS C-202/97; Herbosch Kiere C-2/05; Banks e.a. C-178/97; Herbosch Kiere C-2/05.

Specifiek beleidsterrein: SZW