C-370/19 Air France

Contentverzamelaar

C-370/19 Air France

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 14 juli 2019
Schriftelijke opmerkingen: 30 augustus 2019

Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;

Onderwerp :

- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 28;

- Verordening (EG) nr. 261/2004 [van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91;

 

Feiten:

Verzoeker boekte een vlucht van Detroit naar Parijs met een direct aansluitende vlucht naar Hamburg. Door annulering van de eerste vlucht, bereikte verzoeker Hamburg met een totale vertraging van ongeveer 18 uur. Reden voor de annulering was een staking van verweersters cabinepersoneel op 29.07.2016. Volgens verzoeker vormt een staking door het eigen cabinepersoneel geen “buitengewone omstandigheid”. Verzoeker vindt dat het Hof met zijn arrest in C-195/17 duidelijk heeft gemaakt dat het recht van de passagier op compensatie niet afhankelijk is van de vraag of een staking al dan niet rechtmatig is. Volgens verweerster wordt - in tegenstelling tot een “wilde staking” - een vakbondsstaking beschermd door het Unierecht en door artikel 28 van het Handvest. Daarom zou een uitlegging van het arrest C-195/17 - in die zin dat het ook geldt voor een door de vakbond georganiseerde staking - het Unierecht schenden. Dit zou kunnen worden afgeleid uit overweging 14 van de verordening waarin de staking in het algemeen wordt aangeduid als “buitengewone omstandigheid”.

 

Overweging:

De Duitse hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken (Bundesgerichtshof) heeft bij arrest van 21.08.2012 beslist dat wanneer een vakbond in het kader van collectieve onderhandelingen de piloten van een luchtvaartmaatschappij oproept om het werk neer te leggen, dit kan resulteren in buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5(3) van de verordening; en dan hoeft de luchtvaartmaatschappij geen compensatie te betalen. De verwijzende rechter gaat ervan uit dat als zelfs een “wilde staking” als een gebeurtenis moet worden beschouwd waarop invloed kan worden uitgeoefend, dat dan moet worden aangenomen dat invloed kan worden uitgeoefend op een door de vakbond georganiseerde staking van de eigen werknemers (bijvoorbeeld doordat de luchtvaartmaatschappij met de betrokken vakbond een akkoord sluit), en dat er dus waarschijnlijk geen sprake is van “buitengewone omstandigheden”. De verwijzende rechter gaat over op het stellen van de prejudiciële vraag.

 

Prejudiciële vraag:

Vormt een door de vakbond georganiseerde staking van het eigen personeel van een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 [van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91]?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-195/17

Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten