C-371/22 G   

Contentverzamelaar

C-371/22 G   

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    22 september 2022

Trefwoorden: energieleverancier, contractuele boete, elektriciteit

Onderwerp:

•            Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG

•            Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU

Feiten:

Op 01-01-2010 hebben W S.A., gevestigd te G., die een verkoper van elektriciteit is, en G sp. z o.o., gevestigd te W., die een tot het kleinbedrijf behorende afnemer van energie met minder dan 50 werknemers is, een contract inzake de verkoop van elektriciteit aan een te K. gevestigd agrotoerismebedrijf gesloten. Vervolgens hebben partijen op 23-02-2015 een tweede overeenkomst gesloten krachtens welke G sp. z o.o. zich ertoe heeft verbonden om het elektriciteitsleveringscontract minstens tot en met 31-12-2016 voort te zetten. In de tweede overeenkomst heeft de afnemer zich ertoe verbonden om van de verkoper een bepaalde hoeveelheid energie tegen een bepaalde prijs af te nemen. Op 30-01-2015 heeft G sp. z o.o. met Z S.A. (nieuwe energieverkoper) een contract inzake de verkoop van elektriciteit met betrekking tot hetzelfde te K. gevestigde bedrijf gesloten. Op 09-03-2016 heeft W S.A. ten aanzien van G sp. z o.o. een debetnota ten bedrage van 63 959,70 Poolse zloty (PLN) uitgeschreven als contractuele boete voor de voortijdige overstap op een nieuwe verkoper. Wegens de niet-tijdige betaling van voornoemd bedrag heeft W S.A. op 21-11-2016 bij de Poolse rechter in eerste aanleg (SR) een vordering ingesteld tot veroordeling van G sp. z o.o. tot het betalen van het bedrag. SR heeft de ingestelde vordering toegewezen. Deze rechterlijke instantie heeft geoordeeld dat het enkele feit dat verweerster op 30-01-2015 een contract inzake de verkoop van elektriciteit met een nieuwe verkoper had gesloten en dat zij verzoekster daarvan in kennis had gesteld van rechtswege een overstap op een nieuwe energieverkoper tot gevolg heeft gehad en dat het geen twijfel lijdt dat het door W S.A. en G sp. z o.o. gesloten contract, dat minstens tot en met 31-12-2016 van kracht zou zijn, als gevolg van de door verweerster gewenste overstap op de nieuwe energieverkoper voor die datum is beëindigd, hetgeen verzoekster het recht heeft gegeven om betaling van de genoemde boete te vorderen. Verweerster heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. G sp. z o.o. plaatst in beginsel vraagtekens bij de haar opgelegde contractuele boete en wijst erop dat een dergelijke boete krachtens artikel 3, lid 5, van richtlijn 2009/72 niet mag worden opgelegd. Zij voert tevens aan dat W.S.A. geen werkelijke schade heeft geleden maar slechts inkomsten heeft gederfd.

Overweging:

De nationale rechter vat zijn overwegingen betreffende de eerste vraag samen met de opmerking dat richtlijn 2009/72 uitdrukkelijk verwijst naar de noodzaak om te waarborgen dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gemakkelijk op een nieuwe leverancier over te stappen (artikel 3, lid 7). De invoering van allerhande vergoedingen bemoeilijkt de overstap op een nieuwe energieleverancier. In de energiewet wordt een algemene categorie kosten en schadeloosstellingen gehanteerd. Daarentegen worden in deze wet geen precieze schadecriteria gegeven en wordt in dat verband verwezen naar het contract. In het kader van een contract kan zowel een contractuele boete  als een schadeloosstelling worden bedongen. Indien ervan wordt uitgegaan dat vergoedingen een vorm van schadeloosstelling zijn, rijst de vraag of een dergelijke schadeloosstelling ook als winstderving kan worden berekend en in feite mag overeenstemmen met vergoedingen voor de levering van energie, aangezien de energiewet geen enkel criterium voor dergelijke kosten preciseert. Wat betreft de tweede vraag benadrukt de nationale rechter dat deze verband houdt met de eerste vraag en peilt naar de toelaatbaarheid van de vaststelling via contractuele weg van vergoedingen die aan de afnemers van energie worden aangerekend voor de voortijdige beëindiging van een energieleveringscontract in een situatie waarin deze vergoedingen in feite overeenstemmen met de kosten van de niet-afgenomen energie. De nationale rechter vraagt zich af of de reeds aangehaalde beginselen, waaronder het beginsel van de daadwerkelijke mogelijkheid om gemakkelijk op een nieuwe leverancier over te stappen en van de niet-discriminerende tenuitvoerlegging van het recht om dat te doen, aan een dergelijke berekening van vergoedingen in de weg staan.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 3, leden 5 en 7, van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG, waarin de verplichting is neergelegd om bij de tenuitvoerlegging van de rechten van een tot het kleinbedrijf behorende afnemer van energie die op een nieuwe energieleverancier overstapt het beginsel te eerbiedigen dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid moet hebben om gemakkelijk over te stappen en dat een dergelijke overstap dient te geschieden zonder discriminatie op het vlak van kosten, moeite of tijd, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de mogelijkheid om een contractuele boete op te leggen aan een afnemer van energie die een voor bepaalde tijd gesloten energieleveringscontract beëindigt omdat hij op een nieuwe energieleverancier wil overstappen, ongeacht het bedrag van de geleden schade [artikel 483, lid 1, en artikel 484, leden 1 en 2, van de ustawa-kodeks cywilny (burgerlijk wetboek) van 23 april 1964] en zonder dat in de Poolse energiewet [artikel 4j, lid 3a, van de ustawa-Prawo energetyczne (energiewet) van 10 april 1997] is voorzien in criteria voor de oplegging van dergelijke vergoedingen of voor de matiging daarvan?

2) Moet artikel 3, leden 5 en 7, van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG, waarin de verplichting is neergelegd om de rechten van een tot het kleinbedrijf behorende afnemer van energie die op een nieuwe energieleverancier overstapt ten uitvoer te leggen zonder discriminatie op het vlak van kosten, moeite of tijd en onder eerbiediging van het beginsel dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid moet hebben om gemakkelijk over te stappen, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een uitlegging van contractuele bedingen die het in het geval van de voortijdige beëindiging van een voor bepaalde tijd met een leverancier gesloten energieleveringscontract mogelijk maakt om aan tot het kleinbedrijf behorende afnemers vergoedingen in rekening te brengen die in feite neerkomen op de kostprijs van de niet-afgenomen energie tot het einde van de looptijd van het betreffende contract overeenkomstig het beginsel „take or pay”?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: ANODE (C-121/15), Overgas Mrezhi en Balgarska Gazova Asotsiatsia (C-5/19), Viesgo Infraestructuras Energéticas (C-683/19), Welmory (C-605/12),

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten