C-372/16 Sahyouni

Contentverzamelaar

C-372/16 Sahyouni

Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   19 augustus 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       5 september 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   5 oktober 2016

Trefwoorden: EEX (Rome III); (buitengerechtelijke) echtscheiding
Onderwerp: - verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (Pb 2010, L 343, blz. 10)

Deze zaak is een voortzetting van de eerder onder C-281/15 aan het HvJEU voorgelegde vragen. Het Hof heeft zich in die zaak onbevoegd verklaard omdat de verwijzende rechter geen enkel element had aangedragen waaruit bevoegdheid van het Hof kon blijken. Voor de feiten en omstandigheden verwijs ik naar het fiche in de zaak C-281/15.

De verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht München) is van oordeel dat het HvJEU wel bevoegd is de vragen te beantwoorden. Hij wijst op mogelijk bevestigende beantwoording van de eerste vraag waarna de rechter verplicht zou zijn om Vo. 1259/2010 toe te passen op de door het HvJ uit te leggen wijze. Het DUI recht bepaalt (in de DUI wet over procedures in familierechtelijke zaken en op het gebied van vrijwillige rechtspraak) dat op erkenning van buitengerechtelijke huwelijksontbindingen Vo. 1259/2010 van toepassing is. Daaronder vallen ook huwelijksontbindingen waarbij bestuurlijke medewerking heeft plaatsgevonden of kan plaatsvinden. Het SYR scheidingsrecht kent een dergelijk systeem. De materiële voorwaarden voor erkenning van een buitengerechtelijke huwelijksontbinding worden in DUI echter getoetst aan Vo. 1259/2010, dit met name om te voorkomen dat een echtscheiding van buitenlanders in het binnenland volgens andere bepalingen beoordeeld zou worden dan die welke gelden voor erkenning van een reeds in het buitenland uitgesproken scheiding. Hij legt de volgende vragen (opnieuw) aan het HvJEU voor:

1. Vallen gevallen van buitengerechtelijke huwelijksontbinding – in dit geval op basis van de Sharia door een eenzijdige verklaring van een echtgenoot bij een religieuze rechtbank in Syrië – ook binnen de werkingssfeer van artikel 1 van verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (PB 2010, L 343, blz. 10)?

2. Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

Dient bij de toepassing van verordening (EU) nr. 1259/2010, [in het kader van de toetsing van] artikel 10 ervan in gevallen van buitengerechtelijke huwelijksontbinding,

(1) in abstracte zin rekening te worden gehouden met een vergelijking waaruit blijkt dat het volgens artikel 8 toe te passen recht weliswaar ook aan de andere echtgenoot toegang tot echtscheiding verleent, maar op grond van diens sekse de toegang tot echtscheiding afhankelijk wordt gesteld van andere procedurele en materiële voorwaarden dan bij de ene echtgenoot, of

(2) is het voor de werking van die bepaling nodig dat de toepassing van het in abstracte zin discriminatoire buitenlandse recht ook in het specifieke geval – in concrete zin – discrimineert?

3. Ingeval vraag 2, onder (2), bevestigend wordt beantwoord:

Vormt instemming van de gediscrimineerde echtgenoot met de  echtscheiding – ook bij wijze van aanvaarding van compensatiebetalingen – reeds aanleiding om die bepaling niet toe te passen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-281/15 Sahyouni (beschikking)

Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten