C-372/21 Freikirche der Siebenten-Tags-Adventisten in Deutschland

Contentverzamelaar

C-372/21 Freikirche der Siebenten-Tags-Adventisten in Deutschland

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:   5 augustus 2021
Schriftelijke opmerkingen:                   22 september 2021

Trefwoorden : subsidie; erkenning geloofsgenootschap of kerk naar nationaal recht als subsidievoorwaarde; vrij verkeer van diensten;

Onderwerp :

-           Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

Feiten:

Verzoekster is een in Duitsland (maar niet in Oostenrijk) erkende geloofsgenootschap met de status van een publiekrechtelijke instelling. Een aanvraag van verzoekster voor een Oostenrijkse subsidie voor de personeelskosten van een door haar als confessioneel erkende particuliere school is afgewezen. De reden voor deze afwijzing is dat het recht op subsidie alleen bestaat voor confessionele particuliere scholen van in Oostenrijk wettelijk erkende kerken en geloofsgenootschappen. Verzoekster heeft tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag beroep ingesteld, dat is verworpen door de rechter. Die rechter heeft dit oordeel gemotiveerd door te stellen dat verzoekster in Oostenrijk niet is erkend als kerk of geloofsgemeenschap. Conform art. 17, lid 1, VWEU verlangt het Unierecht volgens die rechter niet dat Oostenrijk een kerk of geloofsgemeenschap erkent wanneer deze in een andere lidstaat is erkend. Omdat verzoekster geen in Oostenrijk wettelijk erkende kerk of geloofsgenootschap is, kan de school niet kwalificeren als confessionele particuliere school in de zin van de Oostenrijkse regeling waarbij het recht op subsidie is neergelegd. Hierdoor komt aan de school geen bijzondere rechtspositie toe. In het hoger beroep bij de verwijzende rechter stelt verzoekster dat de beperking van het recht op subsidiëring tot in Oostenrijk wettelijk erkende kerken en geloofsgenootschappen niet verenigbaar is met het Unierecht. De vraag of de weigering van de subsidie rechtmatig was hangt nu af van de verenigbaarheid van de Oostenrijkse regeling met het Unierecht. 

Overweging:

De verwijzende rechter overweegt dat er in de onderhavige zaak vanuit moet worden gegaan dat de school hoofdzakelijk particulier wordt gefinancierd, waardoor sprake zou zijn van dienstverrichting. In het kader van de eerste prejudiciële vraag, vraagt de verwijzende rechter zich af of deze situatie überhaupt onder het Unierecht valt. Zo twijfelt de verwijzende rechter aan het grensoverschrijdende karakter van de dienst, en moet worden vastgesteld of art. 17 VWEU zich verzet tegen toepassing van het Unierecht op deze zaak. In dat kader lijkt het de verwijzende rechter niet onredelijk om de subsidiëring van confessionele particuliere scholen van wettelijk erkende kerken en geloofsgenootschappen te beschouwen als een regeling van de betrekkingen tussen de lidstaat en de kerken, religieuze verenigingen of gemeenschappen ten opzichte waarvan de Unie zich neutraal opstelt. Volgens de verwijzende rechter kan uit de rechtspraak van het Hof worden afgeleid dat zelfs wanneer art. 17 VWEU van toepassing is op deze zaak, dit er niet toe leidt dat niet hoeft te worden getoetst of de nationale regelingen betreffende de subsidiëring van confessionele particuliere scholen verenigbaar zijn met het Unierecht, met name het beginsel van gelijke behandeling. Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag overweegt de verwijzende rechter dat de vraag opspeelt of het gegeven dat verzoekster geen wettelijk recht heeft op subsidies, leidt tot een belemmering van de vrijheid van dienstverrichting omdat het verrichten van diensten daardoor minder aantrekkelijk zou kunnen zijn. De verwijzende rechter vraagt zich vervolgens af of een eventueel bestaande beperking van de vrijheid van dienstverrichting kan worden gerechtvaardigd door een dwingend vereiste van algemeen belang, en of deze als evenredig kan worden beschouwd.

Prejudiciële vragen:

1. Valt een situatie waarin een in een lidstaat van de Europese Unie erkende en gevestigde geloofsgenootschap in een andere lidstaat subsidiëring aanvraagt voor een particuliere school die door haar als confessioneel is erkend en door een naar het recht van die andere lidstaat geregistreerde vereniging in die andere lidstaat wordt bestuurd, gelet op artikel 17 VWEU binnen de werkingssfeer van het Unierecht en meer bepaald artikel 56 VWEU?

Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2. Moet artikel 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die voor subsidiëring van confessionele particuliere scholen de voorwaarde stelt dat de aanvrager naar nationaal recht als kerk of geloofsgenootschap is erkend?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-625/17 Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank; C-193/17 Cresco Investigation; C-68/17 IR; gevoegde zaken C 622/16 P tot en met C 624/16 P Scuola Elementare Maria Montessori Srl; C-414/16; C-74/16 Congregación de Escuelas; C-98/14 Berlington Hungary; C-318/05 Commissie/Duitsland; C-76/05;

Specifiek beleidsterrein: EZK, JenV