C-372/22 CM  

Contentverzamelaar

C-372/22 CM  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    25 september 2022

Trefwoorden: territoriale bevoegdheid, litispendentie, personen- en familierecht

Onderwerp:

Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid

Feiten:

Ten aanzien van het omgangs- en verblijfsrecht met de minderjarige kinderen van CM en DN heeft de Luxemburgse rechter uitspraak gedaan op 12-06-2020. De kinderen zijn op 31-08-2020 van Luxemburg naar Frankrijk verhuisd. Bij een vervolgzaak omtrent het omgangs- en verblijfsrecht die binnen drie maanden na de verhuizing naar Frankrijk plaatsvond, is de zaak aanhangig gemaakt in Frankrijk i.p.v. Luxemburg. De Franse rechter oordeelde echter dat zij niet territoriaal bevoegd is door litispendentie. De Luxemburgse rechter stelt het EU-Hof de vraag of de Franse rechter inderdaad niet bevoegd is om uitspraak te doen over deze zaak.

Overweging:

Artikel 9, lid 1 van verordening 2201/2003 bepaalt dat wanneer een kind van een lidstaat naar de andere verhuist en daar een nieuwe verblijfplaats verkrijgt, het gerecht van de vorige verblijfplaats gedurende een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de verhuizing, haar bevoegdheid tot wijziging van een in die lidstaat vóór de verhuizing van het kind gegeven beslissing betreffende het omgangsrecht behoudt. Dit is een uitzondering op artikel 8 van de verordening die bepaalt dat de rechter van de lidstaat waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben bevoegd is. Aangezien deze specifieke zaak binnen drie maanden na de verhuizing aanhangig is gemaakt, lijkt de rechter in Luxemburg verantwoordelijk te zijn. Artikel 15 van de verordening bepaalt echter dat gerechten de zaak naar een ander gerecht kunnen doorverwijzen wanneer deze beter in staat is de zaak te behandelen (indien een gerecht van een andere lidstaat een bijzondere band heeft met het kind). Om zich territoriaal onbevoegd te verklaren, heeft de Franse familierechter impliciet maar noodzakelijkerwijs geoordeeld dat artikel 9, lid 1, van verordening 2201/2003 van toepassing was met uitsluiting van het genoemde artikel 8, dat een principiële bevoegdheid vaststelt die, volgens het arrest C-478/17, in de weg staat aan de toepassing van artikel 15. In deze omstandigheden dient in de onderhavige zaak, ter beantwoording van de middelen van partijen, te worden verduidelijkt hoe artikel 9, lid 1, van verordening 2201/2003 zich verhoudt tot de artikelen 8 en 15 van diezelfde verordening.

Prejudiciële vragen:

1. Is artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, van toepassing:

a) op een verzoek tot wijziging van een omgangsrecht in de zin van artikel 2, punt 10, van deze verordening dat door de houder van dit recht is ingediend op grond van een rechterlijke beslissing – die in het belang van de kinderen met uitgestelde werking is vastgesteld maar definitief is geworden en in kracht van gewijsde is gegaan – die meer dan vier maanden vóór de inleiding van de procedure krachtens artikel 9, lid 1, van de verordening is gegeven in de staat waar de kinderen vroeger hun gewone verblijfplaats hadden,

b) en dit met uitsluiting van de principiële bevoegdheid waarin artikel 8 van deze verordening voorziet, ook al specificeert overweging 12 van deze verordening dat ‚[d]e in deze verordening opgenomen bevoegdheidsregels met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid [zodanig zijn] opgezet dat zij in het belang van het kind zijn, en met name beantwoorden aan het criterium van de nauwe verbondenheid[, wat] betekent dat de bevoegdheid in de eerste plaats bij de gerechten van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind moet berusten, behalve in bepaalde gevallen waarin het kind van verblijfplaats is veranderd [...]’?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, verzet de aldus volgens artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid vastgestelde bevoegdheid, die dan ‚in afwijking van artikel 8’ van deze verordening geldt, zich in dat geval tegen de toepassing van artikel 15 van deze verordening, waartoe kan worden overgegaan ‚bij wijze van uitzondering’ en ‚in het belang van het kind’?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: D. (C-428/15), IQ (C-478/17)

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten