C-373/13 T

Contentverzamelaar

C-373/13 T

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   29 augustus 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   15 september 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   15 oktober 2013
Trefwoorden: EVRM; vluchtelingenverdrag; vrij personenverkeer (Schengen)

Onderwerp:
- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (enz) (Pb L 158, blz 77)
- Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Pb L 304, blz. 12);
- Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (Pb L 337, blz. 9)

Verzoeker is een Turk die tot de Koerdische bevolkingsgroep behoort. Hij woont sinds 1989 met zijn TUR vrouw en hun acht kinderen (waarvan vijf de DUI nationaliteit hebben) in DUI. Sinds 1993 heeft hij de vluchtelingenstatus en een permanente verblijfsvergunning.
Wegens zijn banden met de PKK (sinds 1993 in DUI een verboden partij) of ondersteunende / aanverwante organisaties is hij in DUI in aanraking gekomen met justitie: in 2008 krijgt hij een geldboete opgelegd wegens zijn deelname aan PKK-manifestaties en het inzamelen van geld.
In maart 2012 nemen de DUIaut (het Land Baden-Württenberg, verweerder) het besluit hem uit te zetten op grond van de wettelijke bepaling die steun aan terroristische groeperingen strafbaar stelt. Verzoeker gaat in beroep maar dat wort verworpen, zodat de zaak bij de verwijzende rechter in hoger beroep voorligt. Verzoeker ontkent dat de PKK een terroristische groepering is, en dat hij die organisatie gesteund heeft. Hij beroept zich op de bescherming van de artikelen 21 en 24 van RL 2004/83. Verweerder is het daar niet mee eens omdat verzoeker nog steeds deelneemt aan manifestaties van de PKK.

De verwijzende DUI rechter leidt uit de geldende regelgeving (Verdrag van Genève en RL 2004/83) af dat de vluchtelingenstatus slechts kan worden ingetrokken, indien van de betrokkene een ernstig gevaar uitgaat, dat de vluchteling een aanzienlijke bedreiging vormt voor de fundamentele staatsbelangen, bijvoorbeeld doordat hij betrokken is bij terroristische activiteiten. Hij vraagt zich af wat de consequenties zijn in het geval van T nu zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, en stelt het HvJEU de volgende vragen:
1) a) Dient artikel 24, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2004/83/EG, op grond waarvan de lidstaten aan personen die de vluchtelingenstatus hebben verkregen, een verblijfsvergunning dienen te verlenen, ook in acht te worden genomen wanneer een eerder afgegeven verblijfsvergunning is ingetrokken?
b) Moet die bepaling bijgevolg aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen de intrekking of de beëindiging van een verblijfsvergunning (bijvoorbeeld door uitwijzing overeenkomstig het nationale recht) van een persoon met de vluchtelingenstatus, wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 21, lid 3, juncto artikel 21, lid 2, van richtlijn 2004/83/EG of geen sprake is van „dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde” in de zin van artikel 24, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn?
2) Voor het geval dat de vragen sub 1, a en b, bevestigend worden beantwoord:
a) Hoe moet de in artikel 24, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2004/83/EG bedoelde uitsluitingsgrond, namelijk „dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde”, worden uitgelegd tegen de achtergrond van risico’s die verband houden met het verlenen van steun aan een terroristische groepering?
b) Kan er sprake zijn van „dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde” in de zin van artikel 24, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2004/83/EG, wanneer een persoon die de vluchtelingenstatus heeft verkregen, de PKK onder meer heeft gesteund door inzameling van giften en regelmatige deelname aan PKK-gerelateerde manifestaties, ook al zijn de voorwaarden waarin kan worden afgeweken van het verbod van refoulement, zoals die voorwaarden zijn vastgesteld in artikel 33, lid 2, van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen, niet vervuld, en dus evenmin is voldaan aan de voorwaarden van artikel 21, lid 2, van richtlijn 2004/83/EG?
3) Voor het geval dat de vraag sub 1 a, ontkennend wordt beantwoord:
Is de intrekking of beëindiging van een aan een persoon met de vluchtelingenstatus verleende verblijfsvergunning (bijvoorbeeld door uitwijzing overeenkomstig het nationale recht) naar Unierecht enkel geoorloofd wanneer is voldaan aan de voorwaarden van artikel 21, lid 3, juncto artikel 21, lid 2, van richtlijn 2004/83/EG (of de gelijkluidende bepalingen van richtlijn 2011/95/EU die in de plaats van richtlijn 2004/83/EG is gekomen)?

Specifiek beleidsterrein
: VenJ

Gerelateerde documenten