C-373/20  Dyrektor Z. Oddziału Regionalnego Agencji Restrukturyzacja I Modernizacji Rolnictwa

Contentverzamelaar

C-373/20  Dyrektor Z. Oddziału Regionalnego Agencji Restrukturyzacja I Modernizacji Rolnictwa

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     14 oktober 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     30 november 2020

Trefwoorden : bedrijfstoeslag; Natura 2000-gebied; landbouw; steun

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

-           Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector;

-           Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003;

-           Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001;

-           Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling;

-           Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;

 

Feiten:

Landbouwer AM neemt sinds 2009 deel aan het vijfjarige agromilieuprogramma voor de periode van 2009-2013. In de jaren 2009-2011 heeft AM betalingen ontvangen. In de loop van 2012 heeft AM een verlaagde betaling ontvangen omdat hij in zijn aanvraag de subsidiabele oppervlakte met 9,83 ha heeft verminderd vanwege de langdurige overstroming ervan waardoor de betrokken weiden en weilanden niet binnen de gestelde termijnen konden worden gemaaid. In de loop van 2013 heeft de landbouwer bij zijn aanvraag dezelfde oppervlakte aangegeven als voor de jaren 2009-2011. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de uitsluiting van 9,83 ha in 2012 geen invloed op de aangifte in 2013 behoorde te hebben. De bestuurlijke autoriteiten van eerste en tweede aanleg hebben in deze zaak zes besluiten gegeven, en bovendien is de zaak reeds tweemaal behandeld door de bestuursrechter in eerste aanleg. Thans is deze zaak voor de derde keer voor deze rechterlijke instantie. In het zesde besluit dat in deze zaak is gegeven, heeft de bestuurlijke autoriteit van eerste aanleg geoordeeld dat de als blijvend grasland aangemerkte gronden, gelet op de overstroming ervan, door de landbouwer zijn opgenomen in de vruchtwisseling van zijn bedrijf.

Overweging:

De verwijzende rechter dient zich uit te spreken over de vraag of de periodieke overstroming van de subsidiabele percelen - die zich bevinden in een natuurbeschermingsgebied en precies daarom onderhevig zijn aan natuurlijke periodieke overstromingen - gelijkstaat met de opname daarvan in de zogenoemde vruchtwisseling van het betrokken bedrijf. Leidt dit er bijgevolg toe dat deze grond niet kan worden aangemerkt als blijvend grasland in de zin van artikel 2c) van verordening 1120/2009, zodat ook de genoemde agromilieubetaling aan de betrokken landbouwer moet worden geweigerd of ingeperkt en rekening moet worden gehouden met verdere financiële gevolgen uit hoofde van de onderbreking van de vijfjarige tenuitvoerleggingsperiode van het agromilieuprogramma en de daardoor genoodzaakte terugbetaling van alle of een deel van de ontvangen betalingen voor de jaren 2009-2012?

Prejudiciële vraag:

Kunnen de nationale autoriteiten de definitie van „blijvend grasland” in artikel 2, onder c), van verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB 2009, L 316, blz. 1) aldus uitleggen dat de natuurlijke periodieke overstroming van weiden en weilanden in een natuurbeschermingsgebied [Natura 2000-gebied; Iński Park Krajobrazowy (landschapspark van Ińsko)] tot gevolg heeft dat deze gronden worden opgenomen in de zogenoemde „vruchtwisseling” van het betrokken bedrijf en dat de periode van vijf jaar (of langer) van niet-toepassing van een dergelijke „vruchtwisseling” voor deze gronden wordt onderbroken, waardoor de betrokken landbouwer geen of lagere agromilieubetalingen ontvangt en zich nog andere financiële gevolgen voordoen in samenhang met de onderbreking van de periode van vijf jaar voor de tenuitvoerlegging van het agromilieuprogramma?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-152/09; Griekenland/Commissie C-341/17 P; Griekenland/Commissie C-252/18P; Landkreis Bad Dürkheim C-61/09; C-428/07; C-47/13;

Specifiek beleidsterrein: EZK; IenW; LNV