C-374/18 UPS Deutschland e.a.

Contentverzamelaar

C-374/18 UPS Deutschland e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 juli 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    10 september 2018

Trefwoorden: universele postdiensten;

Onderwerp:
-           Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad;

Feiten:

De partijen betwisten de reikwijdte van bepalingen die universele postdiensten een gunstigere behandeling geven. De door verweerster (Deutsche Post) aangeboden diensten bestaan grotendeels uit universele diensten; dat wil zeggen het vervoer van geadresseerde pakketten waarvan het gewicht niet meer bedraagt dan 20 kg en de afmetingen de in het Wereldpostverdrag en de bijbehorende uitvoeringsregelingen vastgestelde afmetingen niet overschrijden. De bestelwagens van verweerster vervoeren echter niet uitsluitend pakketten waarvan het gewicht niet meer bedraagt dan 20 kg, maar ook zwaardere pakketten. Op grond van inbreuken op §1(6) van de Duitse verordening ter uitvoering van de wet op het rijdend personeel (hierna: FPersV) werden administratieve procedures tegen vestigingen van verweerster ingeleid. De bestuursrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat verweerster niet is vrijgesteld van de documentatieverplichtingen overeenkomstig de FPersV wanneer zij met haar voertuigen behalve zendingen in het kader van de universele dienst ook andere zendingen bezorgt. Verweerster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De hoogste bestuursrechter heeft bij beslissing van 21.02.2018 de behandeling in hoger beroep geschorst en prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof in de zaak C-203/18. In de onderhavige procedure voeren verzoeksters aan dat de handelingen van verweerster een inbreuk vormen op de regels inzake eerlijke handelspraktijken. Het dispuut over de rechtsregels inzake eerlijke mededinging heeft betrekking op de naleving van de documentatieverplichting inzake rij- en rusttijden bij voertuigen van 2,8 tot 3,5 ton die – het specifieke twistpunt tussen partijen – in het kader van de universele dienst worden ingezet. Verzoeksters vorderen dat verweerster haar praktijken staakt, dat informatie wordt verstrekt en dat wordt vastgesteld dat op verweerster de principiële verplichting tot het betalen van schadevergoeding rust.

Overweging:

De beslechting van het onderhavige geding is afhankelijk van de vraag of §18(1.4) FPersV in samenhang met artikel 13(1d) van verordening 561/2006 inhoudt dat uitsluitend zendingen in het kader van de universele dienst mogen worden vervoerd met voertuigen waarvoor de voornoemde bepalingen uitzonderingen toestaan. De FPersV strekt tot omzetting in nationaal recht van verordening 561/2006 voor voertuigen met een toegestane maximummassa tussen 2,81 en 3,5 ton, waarbij uitdrukkelijk naar de Unierechtelijke bepalingen wordt verwezen. Bijgevolg rijst ook de vraag of en in welke mate moet worden gebruikgemaakt van Unierechtelijke bepalingen bij de uitlegging van een nationale regel die louter naar het Unierecht verwijst.

Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 561/2006 aldus te worden uitgelegd dat het afwijkingen van de artikelen 5 tot en met 9 van verordening (EG) nr. 561/2006 alleen toestaat wanneer een voertuig van een leverancier van universele diensten in de zin van artikel 2, lid 13, van richtlijn 97/67/EG overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder d), van verordening (EG) nr. 561/2006 uitsluitend zendingen vervoert in het kader van de universele dienst, of zijn afwijkingen van de artikelen 5 tot en met 9 van verordening (EG) nr. 561/2006 ook toegestaan wanneer de desbetreffende voertuigen naast de zendingen die in het kader van de universele dienst worden getransporteerd ook andere zendingen vervoeren die niet onder de universele dienst vallen?

2. Indien de eerste vraag in die zin wordt beantwoord dat afwijkingen van de artikelen 5 tot en met 9 van verordening (EG) nr. 561/2006 ook zijn toegestaan wanneer de desbetreffende voertuigen naast de zendingen die in het kader van de universele dienst worden getransporteerd ook andere zendingen vervoeren die niet onder de universele dienst vallen:

a) Welke omvang moet het aandeel van de zendingen die een voertuig in het kader van de universele dienst vervoert in dat geval minstens hebben?

b) Welke omvang mag het aandeel van de zendingen die niet onder de universele dienst vallen en die het voertuig gelijktijdig vervoert met zendingen in het kader van de universele dienst in dat geval hoogstens

hebben?

c) Hoe moet de minimum- en de maximumomvang, zoals beschreven onder a) en b), telkens worden bepaald?

d) Moet de minimum- en de maximumomvang, zoals beschreven onder a) en b), worden vastgesteld voor elke rit van het desbetreffende voertuig of volstaat een gemiddelde waarde, berekend over alle ritten van het desbetreffende voertuig?

3. a) Dient een nationale bepaling van een lidstaat van de Unie inzake rij- en rusttijden voor voertuigen en combinaties van voertuigen voor goederenvervoer met een toegestane maximummassa tussen 2,81 ton en 3,51 ton die de bepalingen van artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 561/2006 letterlijk overneemt, uitsluitend op grond van het Unierecht te worden uitgelegd?
b) Kan een nationale rechter, ondanks deze gelijkluidende bewoordingen, van het Unierecht afwijkende criteria hanteren voor de uitlegging van de bepalingen die uit het Unierecht zijn overgenomen?

4. Is een zending niet langer aan te merken als een zending in het kader van de universele dienst overeenkomstig richtlijn 97/67/EG wanneer in samenhang daarmee aanvullende diensten worden aangeboden, zoals:

- ophaling (zonder tijdvenster);

- ophaling (met tijdvenster);

- leeftijdscontrole op zicht;

- verzending onder rembours;

- verzending op kosten ontvanger tot 31,5 kg;

- doorzendingsdienst;

- voorafgaande instructies indien onbestelbaar;

- gewenste dag;

- gewenst tijdstip?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-203/18 Deutsche Post et Leymann;

Specifiek beleidsterrein: IenW; EZK

Gerelateerde documenten