C-375/13 Kolassa

Contentverzamelaar

C-375/13 Kolassa

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   19 augustus 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   5 september 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   5 oktober 2013
Trefwoorden: EEX; consumentenbescherming; prospectusverplichting

Onderwerp:
-Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb 2001, L 12, blz. 1) (‘Brussel I’)

Verzoeker Harald Kolassa heeft in 2005 € 68.180,36 geïnvesteerd in obligaties aan toonder, voor tien jaar (met tussentijdse opzegmogelijkheid) uitgegeven door Barclays Bank, verweerster. De participaties werden verkocht via institutionele beleggers. Verzoeker deed de bestelling bij zijn bank die de stukken betrekt via haar DUI moedermaatschappij. Zoals gebruikelijk levert verzoekers bank niet de certificaten aan haar cliënten maar cliënten krijgen een recht op aanspraak op levering van certificaten naar verhouding.
De eindwaarde van de obligaties wordt bepaald aan de hand van een index die uit een portefeuille van verschillende onderliggende fondsen bestaat. XI Fund Allocation GmbH wordt aangewezen om deze portefeuille samen te stellen en te beheren, maar dit blijkt later een firma list en bedrog te zijn (fraude en piramidebeleggingen) zodat er van verzoekers winst niets overblijft. Hij daagt Barclays Bank en eist €73.705,07 als vergoeding voor de door hem geleden schade onrechtmatige daad omdat hij de investering nooit zou zijn aangegaan als verweerster aan betere spreiding van risico had gedaan en betere controles had verricht op de beleggingsbeheerder XI.

De verwijzende OOS rechter onderzoekt allereerst zijn bevoegdheid om deze zaak te beslissen. Hij vraagt zich af of de rechtsverhouding tussen verzoeker en de verweerster een verbintenis uit overeenkomst is in de zin van de EEX-Vo omdat verzoeker de overeenkomst niet rechtstreeks met verweerder heeft gesloten. Evenmin is verzoeker, vanwege bovengeschetste procedure, een obligatiehouder.
Of verzoeker een beroep kan doen op onrechtmatige daad hangt onder meer af van het antwoord op de vraag waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan als een belegger op grond van gebrekkige informatie een investering aangaat die hij niet zou zijn aangegaan als hij correct was geïnformeerd.
Hij constateert dat het HvJEU niet eerder expliciet is ingegaan op de problemen van de zgn ‘Schlüssigkeitstheorie’ waarbij de vraag of sprake is van een in het kader van de betreffende regeling beschermd belang, aan de orde te komen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid en dus niet pas bij de beoordeling ten gronde.
Hij stelt een hele reeks vragen die terug te vinden is op de pagina’s 2, 3 en 4 van de verwijzingsbeschikking.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-168/02 Kronhoger
Specifiek beleidsterrein: VenJ
Mede FIN

Gerelateerde documenten