C-378/14 Trapkowski

Contentverzamelaar

C-378/14 Trapkowski

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   23 september 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   9 oktober 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   9 november 2014
Trefwoorden: sociale zekerheid (kinderbijslag)

Onderwerp
- Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Pb L166, blz. 1);
- Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Pb L 284, blz. 1)

Verzoeker Tomislaw Trapkowski woont in DUI, en is gescheiden van zijn nu in POL wonende echtgenote met wie hij een zoon (2000) heeft die bij zijn moeder woont. Verzoeker heeft in de relevante periode (november 2011 –oktober 2012) zowel gedurende enkele maanden een werkloosheidsuitkering als inkomsten uit loondienst. Zijn echtgenote geniet loon uit arbeid in POL maar door de daar geldende loongrens heeft zij geen recht op gezinsbijslag, maar die heeft zij ook nimmer aangevraagd. Verzoeker vraagt in augustus 2012 om kinderbijslag voor zijn zoon. Dit verzoek wordt door verweerster (Bundesagentur für Arbeit – Familienkasse Sachsen) afgewezen op de grond dat de moeder van het kind bij voorrang recht heeft om kinderbijslag te ontvangen. Verzoekers bezwaar treft geen doel, maar het bij het Finanzgericht ingestelde beroep wordt gegrond verklaard omdat verzoekers recht (zowel door arbeid in loondienst als op grond van de sociale zekerheidsregelgeving) zou voortvloeien uit Vo. 883/2004. Er is immers geen cumulatie met de rechten van de moeder. Verweerster meent echter dat uit Vo. 883/2004 en uit rechtspraak van het HvJEU voortvloeit dat kinderbijslag wordt betaald aan de persoon bij wie het kind daadwerkelijk woont.

De verwijzende DUI rechter (Bundesfinanzhof) stelt het HvJEU de volgende vragen:
1. Moet in het geval waarin een in een lidstaat (Duitsland) wonende persoon recht heeft op kinderbijslag voor kinderen die in een andere lidstaat (buitenland) wonen bij een andere, van deze persoon gescheiden wonende echtgenote, artikel 60, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 987/2009 worden toegepast, zodat de fictie, op grond waarvan bij toepassing van de artikelen 67 en 68 van verordening nr. 883/2004 rekening moet worden gehouden met de situatie van het gehele gezin, alsof alle betrokkenen – vooral wat het recht betreft om deze bijslag aan te vragen – onderworpen zijn aan de wetgeving van de betrokken lidstaat en er verblijven, tot gevolg heeft dat het recht op kinderbijslag uitsluitend toekomt aan de in de andere lidstaat (buitenland) wonende ouder, daar het nationale recht van de eerstgenoemde lidstaat (Duitsland) bepaalt dat in geval van meerdere rechthebbenden op kinderbijslag, de kinderbijslag toekomt aan de ouder bij wie het kind daadwerkelijk woont?
2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:
Moet in de onder punt 1 beschreven situatie artikel 60, lid 1, derde volzin, van verordening nr. 987/2009 aldus worden uitgelegd dat de in een lidstaat (Duitsland) wonende ouder recht heeft op kinderbijslag naar nationaal recht, daar de in de andere lidstaat (buitenland) wonende ouder geen kinderbijslag heeft aangevraagd?
3. Indien de tweede vraag in de onder punt 1 beschreven situatie aldus moet worden beantwoord dat het verzuim van de in een andere EU-lidstaat wonende ouder om kinderbijslag aan te vragen tot gevolg heeft dat het recht op kinderbijslag toekomt aan de op het nationale grondgebied wonende ouder:
Vanaf wanneer moet ervan worden uitgegaan dat een in een andere EU-lidstaat wonende ouder het recht op kinderbijslag niet “uitoefent” in de zin van artikel 60, lid 1, derde volzin, van verordening nr. 987/2009, zodat deze kinderbijslag toekomt aan de op het nationale grondgebied wonende ouder?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-153/03 Weide; C-543/03 Dodl en Oberhollenzer; C-363/08 Slanina
Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten