C-379/19 DNA - Serviciul Teritorial Oradea
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 11 juli 2019 Schriftelijke opmerkingen: 27 augustus 2019
Trefwoorden : rechtsstaat; onafhankelijkheid rechters; bewijsvergaring
Onderwerp :
- Artikelen 2, 4, lid 3, en 19, lid 1, tweede alinea VEU
- Artikel 47 Handvest
- Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie
Feiten:
Bij dagvaarding heeft de nationaal directoraat voor corruptiebestrijding, afdeling Oradea (DNA) KI, LJ, JH, en IG, opgeroepen in rechte te verschijnen wegens corruptie. KI en LJ hebben de rechter van de kamer van vooronderzoek onder meer verzocht om de onwettigheid vast te stellen van de vergaring van bewijzen uit de processen-verbaal van de taps en om die van de bewijsmiddelen uit te sluiten met toepassing van een arrest van het Grondwettelijk Hof, dat na de opstelling van die proces-verbalen is gepubliceerd. Bij strafbeschikking heeft de rechter van de kamer van vooronderzoek de wettigheid van de vooronderzoekshandelingen en de vergaring van de bewijzen vastgesteld en de opening van de behandeling ter zitting bevolen. Ter motivering van zijn afwijzing van het verzoek om uitsluiting van de processen-verbaal van de taps heeft hij geoordeeld dat het arrest van het Grondwettelijk Hof niet van toepassing is, aangezien dat arrest uitsluitend gevolgen heeft voor de toekomst. Het rechtsmiddel tegen de strafbeschikking is afgewezen, waardoor de beslissing definitief geworden is zonder enige uitsluiting van het bewijs. In de loop van de procedure heeft IG de rechter verzocht om na te gaan of de DNA in de fase van het vooronderzoek heeft samengewerkt met de Roemeense informatiedienst (SRI) op basis van een tussen het parket van de hoogste rechterlijke instantie en de SRI gesloten protocol. JH heeft verzocht om verklaring van absolute nietigheid van de uitvoering van de toezichtsmandaten en tot uitsluiting van het bewijs, wederom onder verwijzing naar een tweede arrest van het Grondwettelijk Hof. Daarnaast heeft hij verzocht, indien de samenwerking wordt vastgesteld, de resultaten uit te sluiten, waarbij hij zich beroept op een derde arrest van het Grondwettelijk Hof, waarin is vastgesteld dat er een conflict is tussen het Roemeense Parlement en het parket, ontstaan door de samenwerkingsprotocollen. Op verzoek van de rechter heeft de DNA meegedeeld dat de nieuwe mandaten voor technisch toezicht met de technische steun van de SRI zijn uitgevoerd, en dat de andere twee mandaten zijn uitgevoerd met de technische steun van de DNA, zonder tussenkomst van de SRI, en dat deze laatste mandaten na de publicatie van het arrest zijn uitgevoerd.
Overweging:
Naar het oordeel van de verwijzende rechter is de grondwettelijke bevoegdheid van de rechterlijke instanties ingeperkt door de tussenkomst van het Grondwettelijk Hof, een politiek-rechterlijk orgaan dat geen onderdeel is van de rechterlijke of wetgevende macht. Hierdoor wordt de nationale rechter belet om zijn rechtsprekende rol te vervullen, nu hij een abstracte uitvoerder wordt van de arresten van het Grondwettelijk Hof, die abstract, rechtstreeks en verplicht moeten worden toegepast, zonder concrete beoordeling naargelang de omstandigheden van het geval. De verwijzende rechter vraagt zich af of dit geen schending is van de verplichtingen die Roemenië bij de toetreding tot de Unie is aangegaan.
Prejudiciële vragen:
1. Zijn het bij beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing en de vereisten die zijn geformuleerd in de in het kader van dat mechanisme opgestelde verslagen bindend voor Roemenië?
2. Dient artikel 2, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU, aldus te worden uitgelegd dat de verplichting voor Roemenië om zich te houden aan de vereisten in de verslagen die worden opgesteld in het kader van het bij beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing, valt onder de verplichting van de lidstaat om de beginselen van de rechtsstaat te eerbiedigen, met inbegrip van de verplichting van een grondwettelijk hof, een politiek-rechterlijke instantie, om zich ervan te onthouden de wet uit te leggen en de concrete toepassing daarvan door de rechterlijke instanties voor te schrijven, waar slechts de rechterlijke instanties toe bevoegd zijn, en nieuwe wettelijke normen vast te stellen, waartoe uitsluitend de wetgever bevoegd is? Schrijft het Unierecht voor dat de gevolgen van een dergelijke uitspraak van een grondwettelijk hof buiten toepassing worden gelaten? Verzet het Unierecht zich tegen een nationale regeling inzake de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van magistraten die de uitspraak van de Curtea Constituțională, in het kader van deze vraag, buiten toepassing laten?
3. Staat het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechters, dat is neergelegd in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU en in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Grote kamer, arrest van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses, C-64/16, EU:C:2018:117), in de weg aan de vervanging van hun bevoegdheden door arresten van de Curtea Constituțională (arrest nr. 51 van 16 februari 2016, arrest nr. 302 van 4 mei 2017 en arrest nr. 26 [van 16 januari 2019]), wat leidt tot onvoorspelbaarheid van het strafproces (toepassing met terugwerkende kracht) en tot de onmogelijkheid om de wet met betrekking tot het onderhavige geval uit te leggen en toe te passen? Verzet het Unierecht zich tegen een nationale regeling inzake de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van magistraten die de uitspraak van de Curtea Constituțională, in het kader van deze vraag, buiten toepassing laten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Associação Sindical dos Juízes Portugueses, C-64/16; Les Verts/Parlement, 294/83; Commissie/CAS Succhi di Frutta, C-496/99 P ; Meridionale Industria, 212/80–217/80 ; /Commissie, 46/87 en 227/88; /Parlement en Raad, C-583/11 P; E en F, C-550/09; Unión de Pequeños Agricultores/Raad, C-50/00 P Nederland /Commissie; DEB, C-279/09; Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, C-550/07 P /Bulgarije EHRM
Specifiek beleidsterrein: JenV, BZK, BZ