C-38/17 GT

Contentverzamelaar

C-38/17 GT

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   30 mei 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   16 juli 2017

Trefwoorden: consumentenbescherming; oneerlijke bedingen; gelijke behandeling; doeltreffende voorziening in rechte

Onderwerp: - Handvest grondrechten artikel 20 (gelijkheid voor de wet); 38 (consumentenbescherming); 47 (doeltreffende voorziening in rechte);
- - richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;

Verzoekster, een HON leasingmaatschappij, heeft op 20-02-2006 met consumente HS een leenovereenkomst in ZWI francs afgesloten ter financiering van een auto, tezamen met een overeenkomst voor een koopoptie ter hoogte van 90% van de bruto aankoopprijs. De tegenwaarde van het bedrag (in HUF) is aan verweerster ter kennis gebracht na ondertekening van de overeenkomst. Het wisselkoersrisico was voor verweerster, de rente variabel. Het aanvullende document van 07-04-2006 is niet door verweerster ondertekend. Verweerster voldoet niet aan haar terugbetalingsverplichting. De overeenkomst wordt op 04-03-2013 ontbonden en verzoekster eist veroordeling van verweerster tot betaling van de uitstaande lening + rente. Verweerster werpt op verschillende gronden een exceptie van ongeldigheid van de overeenkomst op: het voorwerp van krediet is niet in de overeenkomst opgenomen en de toegepaste wisselkoers enkel in het niet door haar ondertekende aanvullende document.

De verwijzende HON rechter (Centrale Rb Boeda, zie tevens de recente zaak C-118/17 Dunai) wijst ook hier op de vereisten die het HON hooggerechtshof (Kúria) heeft gesteld aan consumentenkrediet-overeenkomsten die in vreemde valuta worden vastgesteld teneinde te komen tot uniforme uitleg van het burgerlijk recht. Ook in deze zaak gaat het om de uitspraak van de Kúria dat een rechterlijke instantie eerst moet trachten de overeenkomst geldig te verklaren, eventueel zonder het oneerlijke beding waardoor partijen gebonden blijven aan de voor het overige gehandhaafde bedingen. Uit deze beslissing volgt dat indien de eisende partij de wisselkoers eenzijdig heeft vastgesteld in een aanvullend document, daaraan dezelfde juridische waarde moet worden toegekend als aan een beding in de overeenkomst, ook al preciseert de overeenkomst niet welke wisselkoers van toepassing is bij de overboeking van de lening en hoeft er geen rekening mee te worden gehouden dat de schuldenaar het aanvullend document niet heeft getekend. De kredietgever hoeft niet te bewijzen dat de schuldenaar dit aanvullend document heeft ontvangen. De verwijzende rechter wil zekerheid dat deze beslissing niet in strijd is met de consumentenbescherming zoals geregeld in het EUrecht en legt daarom het HvJEU de volgende vragen voor:

“Is het verenigbaar met de bevoegdheden die aan de Europese Unie zijn toegekend om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, de grondrechten van de Europese Unie met betrekking tot gelijkheid voor de wet, een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een eerlijk proces, evenals een aantal overwegingen van richtlijn 93/13/EEG („[...]

[o]verwegende dat in de twee Gemeenschapsprogramma’s voor een beleid inzake bescherming en voorlichting van de consument is gewezen op het belang van de bescherming van de consument op het gebied van oneerlijke bedingen in overeenkomsten; dat in deze bescherming moet worden voorzien door middel van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die hetzij op communautair niveau zijn geharmoniseerd, hetzij rechtstreeks op dat niveau zijn vastgesteld; [o]verwegende dat, overeenkomstig het beginsel dat onder het hoofd ‚bescherming van de economische belangen van de consument’ in deze twee programma’s is vastgelegd, kopers van goederen of dienstenontvangers moeten worden beschermd tegen misbruik van de machtspositie van de verkoper respectievelijk de dienstverrichter, in het bijzonder tegen toetredingsovereenkomsten en de oneerlijke uitsluiting van rechten in overeenkomsten;

[o]verwegende dat door het vaststellen van eenvormige voorschriften op het gebied van oneerlijke bedingen een doeltreffender bescherming van de consument kan worden bewerkstelligd; dat deze voorschriften van toepassing moeten zijn op alle overeenkomsten tussen verkopers en consumenten; dat bijgevolg met name van deze richtlijn zijn uitgesloten arbeidsovereenkomsten, overeenkomsten betreffende erfrechten, overeenkomsten met betrekking tot de gezinssituatie en overeenkomsten met betrekking tot de oprichting en de statuten van vennootschappen;

[o]verwegende dat de consument in het kader van een mondelinge overeenkomst dezelfde bescherming moet genieten als in dat van een schriftelijke overeenkomst en, in dat laatste geval, ongeacht het feit dat de voorwaarden daarvan in een of in meer documenten zijn vervat;

[o]verwegende evenwel dat bij de huidige stand van de nationale wetgevingen slechts een gedeeltelijke harmonisatie in aanmerking komt; dat met name alleen de bedingen in overeenkomsten waarover niet afzonderlijk is onderhandeld onder deze richtlijn vallen; dat het van belang is de lidstaten de mogelijkheid te geven met inachtneming van het Verdrag in een hoger beschermingsniveau voor de consument te voorzien door middel van nationale voorschriften die strenger zijn dan die van deze richtlijn; [...]

[o]verwegende dat de overeenkomsten in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen moeten worden opgesteld; dat de consument daadwerkelijk gelegenheid moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen en dat in geval van twijfel de voor de consument gunstigste interpretatie prevaleert;

[...]”) en, tenslotte, artikel 4, lid 2, en artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG, wanneer op grond van nationale rechtspraak met bindende kracht, (a) en/of (b)

a) de partij die een overeenkomst sluit met een consument niet – als voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst – de consument voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in de gelegenheid hoeft te stellen, kennis te nemen van de, duidelijk en begrijpelijk geformuleerde, contractuele bedingen die het hoofdvoorwerp van de overeenkomst vormen – daaronder begrepen de wisselkoers die van toepassing is op de verstrekking van een lening in vreemde valuta – , teneinde nietigheid van de overeenkomst te vermijden;

b) de partij die een overeenkomst sluit met een consument deze laatste pas kennis hoeft te geven van de, duidelijk en begrijpelijk geformuleerde, contractuele bedingen die het hoofdvoorwerp van de overeenkomst vormen (bijvoorbeeld door middel van een apart document) op een moment waarop de consument zich er reeds onherroepelijk toe heeft verbonden aan de overeenkomst te voldoen, zonder dat deze omstandigheid een grond voor nietigheid van de overeenkomst vormt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-453/10 (Pereničová en Perenič)

Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ

Gerelateerde documenten