C-380/20, C-381/20, C-382/20, C-383/20 en C-384/20 Deutsche Lufthansa e.a.  

Contentverzamelaar

C-380/20, C-381/20, C-382/20, C-383/20 en C-384/20 Deutsche Lufthansa e.a.  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     27 november 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     13 januari 2021

Trefwoorden : luchtreizigers; compensatie; staking;

Onderwerp :

•          Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91;

Feiten:

Verzoeker vordert van verweerster betaling van compensatie ten bedrage van 250 EUR op grond van verordening 261/2004. Verzoeker had voor 8 november 2019 een stoel gereserveerd op de door verweerster uit te voeren vlucht van Frankfurt naar Rome, die om 16:00 vanuit Frankfurt had moeten vertrekken en om 17:50 in Rome had moeten aankomen. De vlucht werd geannuleerd en verzoeker werd omgeboekt naar andere vluchten en bereikte zijn bestemming op 9 november 2019 om 08:55, dat wil zeggen een vertraging van 15 uur en 5 minuten. De afstand tussen Frankfurt en Rome bedraagt minder dan 1500KM. Reden van de annulering van de vlucht op 8 november was dat verweerster geen cabinepersoneel ter beschikking had voor het uitvoeren van de vlucht, hetgeen te wijten was aan een op 1 november 2019 door de vakbond van vliegend personeel uitgeroepen staking, die als voornaamste doel had een verhoging van de onkostenvergoedingen en pursertoeslagen af te dwingen nadat cao-onderhandelingen waren gestrand. De feiten in alle gevoegde zaken komen grotendeels overeen.

Overweging:

Voor de aanname van een buitengewone omstandigheid in de onderhavige situatie is naar de opvatting van de verwijzende rechter doorslaggevend dat door de oproep van de vakbond – in tegenstelling tot de „wilde staking” – juist van buitenaf invloed wordt uitgeoefend op de bedrijfsactiviteiten van de maatschappij. Op deze oproep tot staking kan door de luchtvaartmaatschappij geen invloed worden uitgeoefend en de aldus tot stand gekomen staking kan ook niet worden geschaard onder de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij: met de oproep tot staking respectievelijk de staking zelf wordt juist beoogd deze activiteiten te verstoren of zelfs stil te leggen. De verwijzende rechter legt voor de zekerheid deze vraag aan het Hof voor.

Prejudiciële vragen:

Voor de gevoegde zaak C-382/20 – C-384/20 zijn de prejudiciële vragen identiek.

Gaat het bij een staking van eigen medewerkers van de luchtvaartmaatschappij naar aanleiding van een oproep van een vakbond om een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: TUIFly (C-195/17); (C-549/07); IATA en ELFAA (C-344/04);

Specifiek beleidsterrein: IenW