C-383/13 PPU G et R

Contentverzamelaar

C-383/13 PPU G et R

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: nog niet bekend, de aanvraag voor spoedbehandeling is nog niet afgerond.
Trefwoorden: handvest grondrechten; verdedigingsbeginsel

Onderwerp:
- Handvest grondrechten artikel 41 (onpartijdige rechter, redelijke termijn, recht te worden gehoord, inzage in dossier, gemotiveerde besluiten).
- Richtlijn 2008/115/EG van bet Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn - Pb 2008 L 348)
(voorwaarden voor in bewaring zie boven aan blz 4)

G (vreemdeling 1) en R (vreemdeling 2) zitten beide op grond van in april 2013 genomen verlengingsbesluiten in vreemdelingenbewaring. De door hun daartegen in mei ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard, alsmede de daaraan gehechte verzoeken om schadevergoeding.
G stelt dat zijn gemachtigde (in strijd met artikel 2:1 Awb) niet op de hoogte is gesteld van het voornemen tot verlenging van de inbewaringstelling ten gevolge waarvan deze niet in de gelegenheid was hem bij te staan en derhalve onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn zienswijze kenbaar te maken. De Rb achtte onvoldoende grond aanwezig voor vernietiging van het besluit omdat in gesprekken met G de verlenging wel ter sprake is geweest en de mogelijkheid om daarover met zijn raadsman te spreken.
R stelt dat hij in strijd met artikel 4:8 Awb niet is gehoord over het voornemen tot verlenging. Ook hier achtte de rechter dit punt onvoldoende reden voor vernietiging.
De zaak ligt nu voor in hoger beroep bij de verwijzende NL RvS die het HvJEU heeft verzocht de zaak bij spoedprocedure af te doen.
Beide verzoekers klagen dat de Rb ten onrechte de besluiten niet heeft vernietigd. G betoogt dat uit het arrest Sopropé volgt dat een belangenafweging na een dergelijk gebrek niet kan. R stelt dat de Rb ten onrechte heeft onderkend dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen. Zijn gemachtigde is weliswaar op de hoogte gesteld van het voornemen, maar niet in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven.

De verwijzende RvS stelt vast dat beide vreemdelingen onder de ‘Terugkeerrichtlijn’ vallen. Niet is bestreden dat bij het tot stand komen van de verlengingsbesluiten het verdedigingsbeginsel is geschonden. De vraag is wat de rechtsgevolgen van die schending zijn. Hij stelt daartoe de volgende vragen aan het HvJEU:
1: Brengt schending door het nationale bestuursorgaan van het algemene beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging, dat ook tot uitdrukking is gebracht in artikel 41, tweede lid, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, bij (de totstandkoming van) een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, zonder meer en in alle gevallen met zich dat de bewaring moet worden opgeheven?
2: Laat dit algemene beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging ruimte voor oen belangenafweging, waarbij naast de ernst van de schending van dit beginsel en de daardoor geschonden belangen van de vreemdeling, tevens rekening wordt gehouden met de door de verlenging van de bewaring gediende belangen van de lidstaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-349/07 Sopropé
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten