C-384/13 Estación de Servicio Pozuelo 4

Contentverzamelaar

C-384/13 Estación de Servicio Pozuelo 4

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   5 september 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   22 september 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   22 oktober 2013
Trefwoorden: mededinging (kartelverbod)

Onderwerp: 
-VWEU artikel 101 (kartelverbod)
- Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (= vervanging Vo. 1984/83)
- Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het VWEU op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen.(= vervanging Vo. 2790/1999)

Verzoekster is exploitante van een tankstation dat is gebouwd op (haar) eigen grond. Het tankstation is gebouwd door verweerster Galp, een oliemaatschappij, waarbij in diverse overeenkomsten (gedateerd vanaf 1992) is vastgelegd dat Galp gedurende 30 jaar een opstalrecht op de grond krijgt (waaraan nadien nog eens 15 jaar zijn toegevoegd), en dat Galp het tankstation voor 30 jaar aan verzoekster zou verhuren. Daarbij werd aan verzoekster de verplichting opgelegd de brandstoffen die zij in het tankstation zou verkopen, exclusief van Galp te betrekken.
In december 2005 stapt verzoekster naar de rechter waarbij zij nietigverklaring eist van de tussen partijen gesloten overeenkomsten en schadevergoeding. Zij stelt dat de overeenkomsten in strijd zijn met gemeenschapsrecht, met name artikel 81 en 82 EG.
De rechter in eerste aanleg meent dat de overeenkomst (bedrijfsverhuur met exclusieve levering en gebruik van logo) de handel tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Maar niet is aangetoond dat het marktaandeel van Galp in SPA groter is dan 3% zodat het de in de bekendmaking (2001) van de EURCIE gestelde drempell van 5% niet overschrijdt. Wat betreft de gebonden verkoopprijzen constateert hij dat Galp richtprijzen heeft vastgesteld en dat verzoekster daarvoor wel een beslissingsmarge heeft. Hij concludeert dan ook dat de gemeenschapsregeling niet op Galps situatie van toepassing is. Verzoekster gaat in hoger beroep met als voornaamste argument dat de door het Hof geformuleerde voorwaarden voor de toepassing van de “de minimus”-regel niet in acht genomen zijn.

De verwijzende SPA rechter houdt twijfels over de juiste uitleg van de “de minimis”-regel, en stelt het HvJEU de volgende vragen:
1) Kan een overeenkomst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij voor een periode van 45 jaar een recht van opstal is gevestigd ten gunste van een leverancier van aardolieproducten, en laatstgenoemde zich ertoe heeft verbonden een tankstation te bouwen en dat voor dezelfde duur als die van zijn opstalrecht te verhuren aan de eigenaar van de grond, waarbij voor laatstgenoemde de verplichting geldt, gedurende dezelfde periode zijn producten uitsluitend van die leverancier te betrekken, worden aangemerkt als een overeenkomst van onbeduidend belang waarop het verbod van artikel 81, lid 1, EG (thans artikel 101, lid 1, VWEU) niet van toepassing is, hoofdzakelijk omdat het marktaandeel van de betrokken leverancier – niet meer dan 3 % – gering is in vergelijking met het gezamenlijke marktaandeel van slechts drie leveranciers – nagenoeg 70 % –, hoewel de duur van de overeenkomst langer is dan de gemiddelde duur van de overeenkomsten die op de relevante markt gewoonlijk worden gesloten?
2) Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord en de overeenkomst dient te worden getoetst aan de verordeningen nr. 1984/83 en nr. 2790/99, kan artikel 12, lid 2, van verordening nr. 2790/99 juncto artikel 5, sub a, daarvan dan aldus worden uitgelegd dat de overeenkomst op 31 december 2006 ongeldig is geworden, aangezien de grond niet aan de wederverkoper toebehoorde en de resterende looptijd van de overeenkomst op 1 januari 2002 meer dan vijf jaar bedroeg?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-506/07 Lubricantes y Carburantes Galaicos SL; C-226/11 Expedia
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten