C-385/18 Arriva Italia e.a.

Contentverzamelaar

C-385/18 Arriva Italia e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    30 juli 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    16 september 2018

Trefwoorden: spoorwegbedrijf; overdracht; staatssteun.

Onderwerp:
-           Artikel 107 en artikel 108, lid 3, VWEU

Feiten:

Het bedrijf Ferrovie del Sud Est e Servizi Automobilistici SpA (hierna: FSE) was een vennootschap die volledig in handen was van het Ministerie van Infrastructuur en Transport. FSE was belast met de exploitatie en het onderhoud van de spoorweginfrastructuur, met het openbaar personenvervoer per spoor en aanvullende diensten over de weg. Vanwege financiële moeilijkheden kwam het bedrijf op grond van artikel 1(867) van de stabiliteitswet onder leiding van een curator te staan. De curator diende op grond van deze bepaling een saneringsplan op te stellen en voorstellen voor de overdracht of vervreemding van de vennootschap te formuleren. In de staatsbegroting werd 70 miljoen EUR toegewezen om de bedrijfscontinuïteit van de vennootschap tijdens de uitvoering van het saneringsplan te garanderen. Ter uitvoering heeft de minister van Infrastructuur en Transport besluiten vastgesteld. Bij besluit 248/16 heeft de minister diens volledige deelneming in het kapitaal van FSE overgedragen aan Ferrovie dello Stato Italiane SpA, een vennootschap die volledig in handen was van het ministerie van Economie en Financiën. Volgens artikel 1 van besluit 248/16 moest de verkrijger aan de volgende criteria voldoen: a) de overheidsdeelnemingen dienden rendabel te worden gemaakt in het kader van een reorganisatie binnen één economisch geheel met dezelfde eigenaar (de overheid); b) de verkrijger diende over industriële kwaliteiten en over een vermogen te beschikken die een garantie vormden voor de voortzetting van het werk en de dienst en uit het oogpunt van de crediteuren, en c) de vennootschap moest worden gesaneerd. Gelet op deze criteria werd in het besluit bepaald dat FSE om niet werd overgedragen. Nadat was vastgesteld dat aan de criteria was voldaan, werd op 28.11.2016 de overdrachtsovereenkomst besloten. Verzoekers, alle drie ondernemingen die in dezelfde sector als FSE actief zijn en interesse in de verwerving van deze onderneming hebben getoond, hebben nietigverklaring van het besluit 248/16 gevorderd. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat doordat de overdracht zonder aanbesteding heeft plaatsgevonden de procedures van besluit 332/94 niet zijn gevolgd, dat de transactie niet bij de Commissie is aangemeld en dat de standstillverplichting van artikel 108(3) VWEU niet is nagekomen. De bestuursrechter in eerste aanleg heeft deze grieven afgewezen.

Overweging:

Verzoekers hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de hoogste bestuursrechter (verwijzende rechter). Volgens de verwijzende rechter is niet duidelijk of de overdracht van bedrijfsactiviteiten door een marktdeelnemer aan een andere marktdeelnemer binnen dezelfde bedrijfssector, zonder aanbesteding en om niet, en de toewijzing van 70 miljoen EUR om een vermogenssituatie weer in evenwicht te brengen, staatssteun vormen, en dient – ook al staat het aan de Commissie de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt te beoordelen – een prejudiciële vraag aan het Hof te worden voorgelegd.

Prejudiciële vragen:

1. Vormt een maatregel bestaande in de toewijzing bij wet van 70 miljoen EUR aan een marktdeelnemer in de spoorvervoersector onder de voorwaarden van artikel 1, lid 867, van wet nr. 208 van 28 december 2015, zoals gewijzigd bij decreto legge nr. 50 van 24 april 2017, en de daaropvolgende overdracht van deze marktdeelnemer aan een andere marktdeelnemer, zonder aanbesteding en om niet, in de uiteengezette feitelijke en juridische omstandigheden staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?

2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet dan worden nagegaan of de betrokken staatssteun verenigbaar is met het Unierecht en wat de gevolgen zijn van het feit dat die steun niet is aangemeld overeenkomstig artikel 10[8], lid 3, VWEU?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-41/90, C-55/96, C-35/96, C-264/01, C-237/04, C-303/88, C-248/84, C-354/90, C-199/06, C-384/07, C-142/87, gevoegde zaken T-447/93 en T-449/93, C-114/00, C-71/04.

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten