C-386/17

Contentverzamelaar

C-386/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    13 augustus 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    30 september 2017

Trefwoorden: bevoegdheidsverdeling; familierecht

Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000;
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Feiten:

Verzoeker en verweerder zijn op 22-10-2005 te Rome in het huwelijk getreden en hebben tot de geboorte van hun zoon (20-02-2005) samengewoond in Italië. De huwelijksbetrekkingen werden steeds slechter en verweerder nam de minderjarige zoon mee naar Roemenië. Verzoeker heeft op 22-05-2007 bij de Tribunale di Teramo scheiding van tafel en bed van verweerder en toewijzing van het ouderlijk gezag over hun zoon gevorderd. Verweerder vorderde eveneens scheiding van tafel en bed en verzocht de schuld toe te wijzen aan verzoeker en tevens vorderde zij het eenhoofdige ouderlijk gezag over hun zoon en een onderhoudsbijdrage van de vader. Op 19-01-2012 werd de scheiding van tafel en bed uitgesproken en de schuld daarvan bij verweerder gelegd (deze vonnis is in kracht van gewijsde gegaan). De zaak werd bij afzonderlijke beslissing voor onderzoek doorverwezen voor de beslissing ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Hangende de beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid in Italië heeft verweerder op 30.09.2009 bij de rechtbank van Boekarest ontbinding van het huwelijk en een bijdrage van de vader in het levensonderhoud van het kind gevorderd. Verzoeker heeft verweer gevoerd door de exceptie van aanhangigheid op te werpen gezien de in Italië aanhangige procedure tot scheiding van tafel en bed. Bij beslissing van 31.05.2010 heeft de Roemeense rechtbank alle vorderingen van verweerder toegewezen. Deze Roemeense beslissing is in kracht van gewijsde gegaan na een ingewikkelde procedure die werd afgesloten met het arrest van het hof van beroep van Boekarest van 12.06.2013.

Ondertussen was in Italië ook het bij de Tribunale di Teramo aanhangige geding tot scheiding van tafel en bed afgesloten met definitief vonnis van 8 juli 2013. In dit vonnis werd aan verzoeker het eenhoofdige ouderlijk gezag over het minderjarige kind toegewezen, bevolen dat de minderjarige onmiddellijk naar Italië moest terugkeren, ten laste van de moeder een maandelijkse bijdrage in het levensonderhoud van hun zoon vastgesteld en het incidentele verzoek van de moeder om het echtscheidingsvonnis van de rechtbank van Boekarest van 03.12.2012 in Italië te erkennen, afgewezen. Zo merkte de Tribunale di Teramo op dat de echtscheidingsprocedure in Roemenië was ingeleid nadat de procedure tot scheiding van tafel en bed in Italië was ingeleid, en dat verweerder in deze Italiaanse procedure verweer had gevoerd en daarmee de bevoegdheid van de Italiaanse rechter had aanvaard. De rechtbank van Boekarest had derhalve artikel 19 van verordening nr. 2201/2003 geschonden door de zaak niet aan te houden. Verweerder is tegen dit vonnis opgekomen bij de Corte d’Appello di L’Aquila, en heeft opnieuw een incidenteel verzoek tot erkenning ingediend. Bij arrest van 31.03.2014 heeft de Corte d’Appello het verzoek tot toewijzing van het eenhoofdige ouderlijk gezag dat verzoeker in eerste aanleg had ingediend niet-ontvankelijk verklaard wegens de latere Roemeense beslissing. Verzoeker heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld en verweerder heeft in de cassatieprocedure verweer gevoerd.

Overweging:

In de eerste plaats vraagt de Corte suprema di cassazione zich af of er gronden zijn die in de weg staan aan de erkenning, in de in Italië aanhangige procedure inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en de onderhoudsverplichtingen jegens het minderjarige kind, van de in kracht van gewijsde gegane Roemeense beslissing over de echtelijke status, de ouderlijke verantwoordelijkheid en de onderhoudsverplichtingen. In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of erkenning kan worden geweigerd op grond dat eerst in Italië een procedure inzake de scheiding van tafel en bed en de ouderlijke verantwoordelijkheid is ingeleid en vervolgens de Europese aanhangigheidsregels door de Roemeense rechter zijn geschonden.

Prejudiciële vragen:

a) Raakt schending van de aanhangigheidsregels van artikel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2201/2003 uitsluitend de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid, met als gevolg dat artikel 24 van verordening nr. 2201/2003 van toepassing is, of kan zij daarentegen om redenen van procedurele openbare orde in de weg staan aan erkenning, in de lidstaat van de eerst aangezochte rechter, van de beslissing die is gegeven in de lidstaat van de laatst aangezochte rechter, indien in aanmerking wordt genomen dat artikel 24 van verordening (EG) nr. 2201/2003 uitsluitend verwijst naar de regels voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid in de artikelen 3 tot en met 14, en niet naar artikel 19 van deze verordening?

b) Is de uitlegging van artikel 19 van verordening (EG) nr. 2201/2003 dat dit artikel uitsluitend is bedoeld als criterium voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid, in strijd met het Unierechtelijke begrip „aanhangigheid” en met de functie en de doelstelling van dit artikel, dat ertoe strekt een geheel van voorschriften van procedurele openbare orde te geven, teneinde een gemeenschappelijke ruimte tot stand te brengen die wordt gekenmerkt door vertrouwen en procedurele loyaliteit tussen lidstaten, waarbinnen automatische erkenning en vrij verkeer van beslissingen mogelijk is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Gubisch Maschinenfabrik C-144/86.

Specifiek beleidsterrein: VenJ