C-386/18 Coöperatieve Producentenorganisatie en Beheersgroep Texel

Contentverzamelaar

C-386/18 Coöperatieve Producentenorganisatie en Beheersgroep Texel

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    26 juli 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    12 september 2018

Trefwoorden: visserij; subsidie;

Onderwerp:

-           Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad;
-           Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad;

Feiten:

PO Texel is een producentenorganisatie in de zin van artikel 6 van verordening 1379/2013, die maatregelen treft voor de visserij en de verbetering van de voorwaarden voor de verkoop van visserijproducten. Ingevolge artikel 28(1) van verordening 1379/2013 is PO Texel verplicht om een productie- en afzetprogramma in te dienen. Bij besluit van 09.07.2014 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister) het door PO Texel ingediende productie- en afzetprogramma 2014 goedgekeurd. PO Texel heeft op 19.05.2015 de subsidieaanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor financiële steun vanuit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (hierna: EFMZV) voor de voorbereiding en de uitvoering van haar productie- en afzetprogramma 2014 (artikel 66 van verordening 508/2014) en voor de door haar genomen afzetmaatregelen (artikel 68 van verordening 508/2014). De minister heeft bij besluit van 10.07.2015 de subsidieaanvraag afgewezen en stelt geen subsidie te kunnen verlenen aan PO Texel, omdat Nederland de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening voor "productie- en afzetprogramma's" en voor "afzetmaatregelen" ten tijde van de subsidieaanvraag niet had opengesteld. Op grond van artikel 65(6) van verordening 1303/2013 kan geen steun worden verleend voor de uitvoering van acties die al volledig zijn uitgevoerd, aldus de minister. PO Texel maakte hier bezwaar tegen, wat door de minister bij bestreden besluit van 13.10.2015 ongegrond werd verklaard. PO Texel heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overweging:

Het EFMZV financiert samen met de lidstaten projecten. Elke lidstaat krijgt een deel van de begroting van het fonds toegewezen, gebaseerd op de omvang van de visserij sector in die lidstaat. De lidstaten beschikken bij het toewijzen van de subsidies over een ruime mate van vrijheid. Artikel 68(1) van verordening 508/2014 bevestigt die vrijheid: steun "kan" worden verleend. In artikel 66(1) van verordening 508/2014 is echter bepaald dat uit het EFMZV steun "wordt" verleend voor de voorbereiding en de uitvoering van productie- en afzetprogramma's. Hierin verschilt verordening 1379/2013 van de Unieregelgeving die aan de orde was in C-135/13, waarin een dergelijke verplichting van de subsidie-aanvrager tot het opstellen van een programma niet bestond. De precieze betekenis van artikel 66(1) en artikel 65(6) is niet boven redelijke twijfel verheven. Aangezien de uitleg van die bepalingen noodzakelijk is voor de beslechting van het geschil, gaat de verwijzende rechter over tot het stellen van de prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

1a. Verzet artikel 66, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (Verordening 508/2QI4), nu daarin is bepaald dat uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij subsidie "wordt" verleend voor de voorbereiding en uitvoering van productie- en afzetprogramma's als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking  van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (Verordening 1379/2013), zich ertegen dat een lidstaat aan een producentenorganisatie die een aanvraag tot verlening van zodanige subsidie heeft ingediend, tegenwerpt dat deze lidstaat de mogelijkheid tot het doen van een dergelijke aanvraag ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een bepaalde categorie van uitgaven (in het onderhavige geval: kosten van de voorbereiding en uitvoering van productie- en afzetprogramma's) of voor een bepaald tijdvak (in het onderhavige geval: het jaar 2014) niet had opengesteld in haar door de Europese Commissie  goedgekeurde operationele programma, noch in de nationale voorschriften ter bepaling van de subsidiabiliteit van uitgaven?

1b. Is voor het antwoord op vraag 1a van belang dat de producentenorganisatie op grond van artikel 28 van Verordening 1379/2013 verplicht is tot het opstellen van een productie- en afzetprogramma en, na goedkeuring van het productie- en afzetprogramma door de lidstaat, tot het uitvoeren van dat productie-  en afzetprogramma?

2. Indien vraag 1a aldus wordt beantwoord dat artikel 66, eerste lid, van Verordening 508/2014 zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een producentenorganisatie die een aanvraag tot verlening van subsidie voor de voorbereiding en uitvoering van productie- en afzetprogramma' s heeft ingediend, tegenwerpt dat deze lidstaat de mogelijkheid tot het doen van een dergelijke aanvraag ten tijde van de indiening van de aanvraag niet had opengesteld, kan de betrokken subsidieaanvrager dan aan artikel 66, eerste lid, van Verordening 508/2014 rechtstreeks de rechtsgrondslag ontlenen voor een aanspraak jegens zijn lidstaat op het verlenen van de desbetreffende subsidie?

3. Indien vraag 2 aldus wordt beantwoord dat de betrokken subsidieaanvrager aan artikel 66, eerste lid, van Verordening 508/2014 in het in vraag 2 bedoelde geval rechtstreeks de rechtsgrond slag kan ontlenen voor een aanspraak jegens zijn lidstaat op het verlenen van de desbetreffende subsidie, verzet artikel 65, zesde lid, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (Verordening 1303/2013) zich dan ertegen dat subsidie wordt verleend voor de voorbereiding en uitvoering van een productie- en afzetprogramma in de situatie dat de subsidieaanvraag wordt ingediend, nadat het productie- en afzetprogramma is voorbereid en uitgevoerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Szatmári Malom Kft C-135/13;

Specifiek beleidsterrein: LNV