C-387/13 VAEX Varkens- en Veehandel

Contentverzamelaar

C-387/13 VAEX Varkens- en Veehandel

Prejudiciële Hofzaak
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   8 september 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 september 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   25 oktober 2013
Trefwoorden: Uitvoerrestitutie

Onderwerp
- Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (‘integrale GMO-verordening’);
- Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (‘restitutieverordening’);
- Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (‘Certificatenverordening’);
- Verordening (EG) nr. 382/2008 van de Commissie van 21 april 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees.

Verzoekster verweert zich tegen een besluit van 25 augustus 2011 haar restitutie te weigeren voor de uitvoer naar Rusland (in 2009) van 228 vaarzen ten bedrage van € 27.320,61 alsmede voor de verbeurdverklaring van de door haar gestelde zekerheid. De aanvraag voor het restitutiecertificaat voor 248 vaarzen is ingediend op 15 oktober 2009 en is afgegeven op 21 oktober. Het certificaat is vanaf die dag geldig. De uitvoeraangifte is door verzoekster echter op 20 oktober verricht. Volgens de restitutieverordening is dan sprake van een ongeldig certificaat. De gestelde zekerheid is op grond van de certificatenverordening terecht verbeurd verklaard omdat de uitvoer niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgehad. Verweerder (Productschap Vee en Vlees) stelt ook uitdrukkelijk dat in de begeleidende informatie van het certificaat wordt vermeld dat het niet is toegestaan het certificaatnummer te gebruiken voordat het certificaat is toegewezen.
Verzoekster stelt dat zij wel degelijk over een geldig certificaat beschikte door telefonische vrijgave op 19 oktober en dat dit ook in een informatiecirculaire van verweerder vermeld staat.  Daarnaast heeft zij bewijs dat de export daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op het moment dat zij over het (papieren) certificaat beschikte. Zij baseert zich daarbij ook op de beschikking van het HvJEU in zaak C-82/02.

De verwijzende NL rechter (CBb) constateert na uitgebreide overweging over de geldende EU-regelgeving dat er ruimte is voor twijfel omtrent de juiste uitleg van de diverse verordeningen, en legt het HvJEU dan ook de volgende vragen voor:
1. Verzet het hier toepasselijke Europese regelgevende kader zich in een geval als
hier aan de orde tegen;
a. uitbetaling van de gevraagde restitutie?
b. vrijgave van de in het kader van de certificaataanvraag gestelde zekerheid?
2. Indien één of beide vragen bevestigend wordt of worden beantwoord, verzet datzelfde kader zich dan tegen regularisatie achteraf, in dier voege dat alsnog op het certificaat kan worden afgeschreven en op basis daarvan alsnog tot uitbetaling van de restitutie, c.q. vrijgave van de gestelde zekerheid, kan worden overgegaan?
3. Indien ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, is datzelfde kader dan ongeldig voor zover er niet in wordt voorzien om in een geval als het onderhavige waarin één dag te vroeg is gebruik gemaakt van een certificaat, restitutie uit te betalen c.q. vrijgave van de gestelde zekerheid te verlenen?

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten