C-387/22 Nord Vest Pro Sani Pro 

Contentverzamelaar

C-387/22 Nord Vest Pro Sani Pro 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    25 september 2022

Trefwoorden: interne markt, diensten, belastingvrijstelling

Onderwerp: Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt

Feiten:

De belastingautoriteiten hebben bij verzoekster een controle uitgevoerd na afloop waarvan zij een naheffingsaanslag hebben opgelegd met betrekking tot de belangrijkste belastingschulden in verband met de in het kader van een belastingcontrole bij rechtspersonen vastgestelde verschillen in belastinggrondslagen. Na opstelling van het belastingcontroleverslag is verklaard dat „de onderneming voor de werknemers die diensten verrichten in Duitsland en Oostenrijk, niet in aanmerking komt voor de in artikel 60, punt 5, van de wet houdende het belastingwetboek (wet nr. 227/2015) bedoelde vrijstelling met betrekking tot de belasting op inkomsten uit dienstbetrekking en dat krachtens artikel 78, lid 2, onder a), van wet nr. 227/2015 het toepasselijke tarief 10 % bedraagt. Verweerders hebben verder geoordeeld dat de onderneming voor de werknemers die in Duitsland en Oostenrijk diensten verrichten, niet in aanmerking komt voor de vrijstellingen van artikel 154, lid 1, onder r), van wet nr. 227/2015 en dat het tarief van de ziekteverzekeringspremies overeenkomstig artikel 156 van wet nr. 227/2015 10 % bedraagt. Wat de vrijstellingen van artikel 1381, lid 1, van wet nr. 227/2015 betreft, werd geoordeeld dat deze niet van toepassing waren op verzoekster en dat het tarief van de socialezekerheidsbijdragen 25 % bedroeg. Concluderend waren verweerders van mening dat deze onderneming de voordelen voor de bouwsector ten onrechte had toegepast op de werknemers die in Duitsland en Oostenrijk werkten, door de socialezekerheidsbijdrage te vermelden die verschuldigd was door natuurlijke en rechtspersonen die in de bouwsector als zelfstandige actief zijn. In wezen werden al deze correcties gelast omdat verweerders van mening waren dat uit de toelichting die ten grondslag ligt aan de vaststelling van O.U.G. (voorlopig wetsbesluit nr. 114/2018), blijkt dat de uitvaardiging van deze normatieve handeling tot doel had de bouwsector in Roemenië te ondersteunen en dat het dus de bedoeling van de wetgever was in de voordelen te voorzien ingeval de bouwactiviteit op het nationale grondgebied werd verricht.

Overweging:

In het licht van de feiten en de toepasselijke wetgeving kan gemakkelijk worden vastgesteld dat de Roemeense wetgever Roemeense handelsvennootschappen die op het Roemeense grondgebied winstgevende activiteiten verrichten, fiscaal gezien anders behandelt dan Roemeense handelsvennootschappen die deze activiteiten verrichten op het grondgebied van andere lidstaten van de Unie, zodat verzoekster, die voornamelijk op het grondgebied van Oostenrijk en Duitsland diensten heeft verricht, niet in aanmerking komt voor de belastingvrijstellingen die wel gelden voor andere ondernemingen uit de bouwsector die hun activiteiten op het Roemeense grondgebied verrichten. Een dergelijke normatieve benadering druist in tegen een van de voornaamste doelstellingen van de Europese Unie, te weten de totstandbrenging van een interne markt, aangezien een onderneming die activiteiten buiten het Roemeense grondgebied verricht, veel meer wordt belast dan ondernemingen die activiteiten verrichten op het Roemeense grondgebied, en dit belastingbeleid waardoor ondernemingen uit de bouwsector worden ontmoedigd om buiten het Roemeense grondgebied diensten te verrichten, in feite de verwezenlijking van een gemeenschappelijke markt in belangrijke mate belemmert.

Prejudiciële vraag:

Moeten bovengenoemde [Unierechtelijke] bepalingen [aldus] worden uitgelegd dat zij zich verzetten dan wel niet verzetten tegen een wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de Roemeense wetgever Roemeense handelsvennootschappen die op het Roemeense grondgebied winstgevende activiteiten verrichten, fiscaal gezien anders behandelt dan Roemeense handelsvennootschappen die deze activiteiten op het grondgebied van andere [lidstaten van de Unie] verrichten, zodat verzoekster die voornamelijk op het grondgebied van Oostenrijk en Duitsland diensten heeft verricht, niet in aanmerking komt voor de belastingvrijstellingen die gelden voor andere ondernemingen uit de bouwsector die hun activiteiten op het Roemeense grondgebied verrichten? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK, FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten