C-388/21 B

Contentverzamelaar

C-388/21 B

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     30 augustus 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     16 oktober 2021

Trefwoorden : dieselschandaal; schadevergoeding; doeltreffendheidsbeginsel; eigen rechten van de natuur; grondrechten Unie;

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie;

-           Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd;

Feiten:

De voorliggende zaak is een van de zaken die in het kader van het ‘dieselschandaal’, waarbij een schadevergoeding wordt gevorderd van fabrikanten van voertuigen of motoren met een verboden manipulatie-instrument. In 2017 kocht verzoeker een tweedehands Mercedes bij een autodealer. Dit voertuig is uitgerust met een van verweerster afkomstige dieselmotor. Het voertuig beschikt over een temperatuurafhankelijke besturing van de uitlaatgasrecirculatie, hetgeen betekent dat de uitlaatgasrecirculatie bij lagere buitentemperaturen gereduceerd wordt en leidt tot een hogere uitstoot van NOx (stikstofoxide). Verzoeker vordert dat verweerder hem een schadevergoeding betaalt en hem, tegen gelijktijdige afgifte van het voertuig, vrijstelt van de verplichtingen van de lening. 

Overweging:

Met de eerste vraag wil de verwijzende rechter weten of het Unierecht, met name het bepaalde in richtlijn 2007/46 en verordening 715/2007, ook tot doel en strekking heeft de individuele koper van een voertuig met een verboden manipulatie-instrument te beschermen. In dat geval kent het Duitse recht namelijk in beginsel een aanspraak op schadevergoeding toe. Wat betreft de tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of een aanspraak op schadevergoeding van de koper van een voertuig rechtstreeks voortvloeit uit het Unierecht. Hiertoe zou het doeltreffendheidsbeginsel, in samenhang met de grondrechten van de Unie en met eigen rechten van de natuur, kunnen pleiten. Het doeltreffendheidsbeginsel zou volgens de verwijzende rechter mogelijk kunnen vereisen dat ieder verwijtbaar (opzettelijk) handelen of nalaten van voertuigfabrikanten met betrekking tot manipulatie-instrumenten wordt bestraft, doordat de koper tegen de fabrikant een schadevordering uit hoofde van onrechtmatige daad kan instellen. Voor wat betreft de grondrechten van de Unie stelt de verwijzende rechter – onder verwijzing naar onder meer het arrest van het Gerechtshof Den Haag in de zaak Urgenda – dat het recht op leven, het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit en de beginselen van gezondheidsbescherming, milieubescherming en consumentenbescherming vergaande beschermingsverplichtingen meebrengen. Wat betreft de eigen rechten van de natuur merkt de verwijzende rechter op dat hoger dan toegestane emissie van sterk verontreinigde stikstofoxiden de rechten van de natuur aantast. Dergelijke rechten kunnen, bijvoorbeeld naar analogie, zowel uit het Handvest als uit de verdragen worden afgeleid. De verwijzende rechter stelt dat het Unierecht voor de toekenning van rechten aan de natuur openstaat.

Prejudiciële vragen:

1) Hebben artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG, junctis de artikelen 4, 5 en 13, van verordening (EG) nr. 715/2007 ook tot doel de belangen van individuele kopers van motorvoertuigen en hun vermogen te beschermen? Behoort daartoe ook het belang van een individuele koper van een voertuig dat hij geen voertuig koopt dat niet in overeenstemming is met de vereisten van het Unierecht, in het bijzonder een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatieinstrument als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007?

2) Vereist het Unierecht, in het bijzonder het doeltreffendheidsbeginsel en de Europese grondrechten alsmede eigen rechten van de natuur, dat bij elk geval van verwijtbaar opzettelijk handelen of nalaten door de fabrikant van het voertuig met betrekking tot het in het verkeer brengen van een voertuig dat is uitgerust met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument, de koper van het voertuig jegens de fabrikant een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding heeft? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: conclusie AG in C-177/19 P Duitsland - Ville de Paris e.a./Commissie; C-635/18 Commissie/Duitsland; C-414/16; C-32/12; C-617/10

Specifiek beleidsterrein: IenW, EZK, JenV