C-390/14 Mehrabipari
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 10 oktober 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 26 oktober 2014 Schriftelijke opmerkingen: 26 november 2014 Trefwoorden: illegaal verblijf
Onderwerp Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Pb L 348, blz. 98).
Verzoeker is Iraans staatsburger. Hij is CYP in oktober 2000 legaal ingereisd en heeft in november 2000 asiel aangevraagd. In 2001 hebben zijn vrouw en twee minderjarige kinderen zich bij hem gevoegd. Het asielverzoek wordt afgewezen en verzoeker wordt met zijn gezin uitgewezen. In 2003 komt verzoeker opnieuw CYP (illegaal) binnen, gevolgd door zijn gezin in 2004. Verzoeker wordt veroordeeld tot twee maanden vrijheidsstraf wegens illegale immigratie en vervolgens wordt hij met een uitwijzingsbevel in vrijheid gesteld. Verzoeker dient opnieuw een asielaanvraag in die in september 2006 wordt afgewezen. Hij blijft echter, met zijn gezin, in CYP wegens gestelde problemen met de IranAut. In juli 2009 wordt hij opnieuw aangehouden en wegens illegaal verblijf in bewaring gesteld tot uitwijzing. In februari 2010 krijgt hij om humanitaire redenen een verblijfsrecht van één jaar, onder de voorwaarde dat hij werk vindt. Verzoeker kan echter niet aan die voorwaarde voldoen, maar blijft in CYP. In augustus 2012 wordt hij opnieuw als clandestien immigrant opgepakt en in bewaring gesteld tot uitzetting. In januari 2013 wordt de bewaring met zes maanden verlengd omdat verzoeker niet meewerkt aan zijn uitwijzing. Hij dient in maart 2013 een civielrechtelijk verzoek tot invrijheidstelling in bij het CYP hooggerechtshof. Dit verzoek wordt afgewezen omdat verzoeker (nog steeds) niet meewerkt aan zijn uitwijzing wegens door hem gevreesde vervolging door IranAut. De periode van bewaring wordt nogmaals met zes maanden verlengd, na afloop waarvan (februari 2014) strafvervolging jegens hem wordt ingesteld wegens weigering om documenten over te leggen en wegens illegaal verblijf (de voorlopige verblijfstitel is in augustus 2012 ingetrokken). Verzoeker vraagt de rechter om via een spoedprocedure prejudiciële vragen aan het HvJEU voor te leggen. Hij is sinds 26 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
De vragen die de verwijzende CYP rechter (DistrictsRb Larnaka) het HvJEU voorlegt hebben met name betrekking op de argumenten van verzoeker voor de onjuiste handelwijze van de CYPaut. Toepassing van strafrechtelijke bepalingen die dateren van vóór omzetting van RL 2008/115 druist in tegen de rechtszekerheid, het beginsel van non-refoulement en eerbiediging gezinsleven. De last om een dwangmaatregel tot verwijdering tot een goed einde te brengen rust, conform artikel 15 van RL 2008/115, in beginsel op de (CYP)aut. Verzoeker is van mening dat het feit dat zijn gezinsleden zich ook al gedurende een periode van veertien jaar in Cyprus bevinden, en het feit dat hij nog steeds vreest dat hij in Iran zal worden vervolgd, in aanmerking moeten worden genomen bij het onderzoek naar het begrip niet-meewerken. De vragen luiden als volgt: 1) Kunnen de artikelen 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG, in het licht van de beginselen van loyale samenwerking, het nuttig effect van richtlijnen, en van evenredigheid, adequaatheid en gegrondheid van de straf, aldus worden uitgelegd dat vervolging kan worden ingesteld op basis van een nationale regeling die dateert van vóór de omzetting (artikel 19[, lid 1, sub f en i, van de vreemdelingen- en immigratiewet, bekend als „hoofdstuk 105”]) jegens een onderdaan van een derde land wiens verblijf illegaal is en jegens wie tevergeefs dwangmaatregelen met het oog op verwijdering zijn opgelegd en die langer dan 18 maanden in bewaring is gehouden omdat hij niet over een paspoort beschikte en niet heeft meegewerkt met de autoriteiten aan de afgifte van een paspoort door zijn ambassade met het argument dat hij vreesde voor vervolging door de Iraanse autoriteiten? 2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan de vervolging worden ingesteld onmiddellijk na het verstrijken van de maximale termijn voor bewaring van 18 maanden met het oog op uitwijzing, met als gevolg dat de onderdaan van een derde land wiens verblijf illegaal is, niet in vrijheid wordt gesteld en zijn bewaring in afwachting van de strafprocedure voortduurt indien de rechter dat noodzakelijk acht vanwege het gevaar dat hij verstek laat gaan? 3) Wat wordt bedoeld met de zinsnede dat de betrokken onderdaan van een derde land „niet meewerkt” in de zin van artikel 15, [lid 6, sub a,] van richtlijn 2008/115 en inzonderheid, kan dit begrip samenvallen met bepalingen van nationaal recht (artikel 19[, lid 1, sub f en i, van de vreemdelingen- en immigratiewet, bekend als „hoofdstuk 105”]) waarbij elke weigering „het diensthoofd enig document over te leggen waarom deze heeft verzocht” en elke „vorm van verzet of belemmering, actief of passief, jegens enig diensthoofd in de uitoefening van zijn functies” wegens nalaten een paspoort over te leggen met strafrechtelijke sancties worden bedreigd, terwijl tegelijkertijd niet is aangegeven wat de autoriteiten bij de autoriteiten van het land van herkomst hebben ondernomen om de verwijdering van de onderdaan van het derde land tot een goed einde te brengen?
Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB