C-390/16 Lada

Contentverzamelaar

C-390/16 Lada

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   05 december 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       21 december 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   21 januari 2017

Trefwoorden: strafrecht; Handvest grondrechten; Schengen Uitvoeringsovereenkomst (ne bis in idem);
Onderwerp: - Handvest grondrechten artikel 50 en SUO artikel 54 (ne bis in idem);
- VWEU artikel 67 (ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht); artikel 82 (justitiële samenwerking in strafzaken);
- kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie

Deze zaak heeft enige tijd op de plank gelegen omdat het HvJEU aan de verwijzende rechter de vraag heeft voorgelegd of hij zijn vragen na het arrest in de zaak C-25/15 Balogh wenste te handhaven. In een addendum bij de prejudiciële verwijzing zet de verwijzende rechter uiteen dat dit inderdaad het geval is omdat dit arrest in HON niet heeft geleid tot een uniforme rechterlijke praktijk. Voor onderzoek of de HON procedure verenigbaar is met EUrecht moeten veel ruimere kwesties worden onderzocht dan in Balogh aan de orde kwam. Hij wijst daarbij met name naar zijn vraag (2) over het ‘ne bis in idem’-beginsel.
Verzoeker is wegens poging tot diefstal in OOS (goederen van de spoorwegen) op 08-01-2016 veroordeeld tot veertien maanden vrijheidsstraf waarvan drie voorwaardelijk. Bij die veroordeling heeft de OOS rechter vastgesteld dat verzoeker in HON op 08-04-2014 was veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van een jaar en vijf maanden, eveneens wegens diefstal. Deze beslissing wordt, in het DUI, aan de HONaut toegezonden ter uitvoering van de HON regeling tot erkenning van de werking van buitenlandse beslissingen. Daarin is opgenomen dat allereerst moet worden nagegaan of in de buitenlandse procedure de grondrechten en de belangrijkste bepalingen van het HON WSr zijn nageleefd. De stukken zijn in het HON vertaald waarbij wordt vastgesteld dat de OOS veroordeling niet in het HON strafregister staat maar wel in het ECRIS (European Criminal Records Information System). Het HON strafrecht vereist dat de door een verdachte gepleegde feiten worden beoordeeld aan de hand van het ten tijde van het plegen van die feiten dan wel ten tijde van de beoordeling van kracht zijnde HON WSr, rekening houdend met de feiten waarover in het buitenland reeds een rechterlijke uitspraak is gedaan rekening moet worden gehouden. Voor verzoeker geldt dat zowel het plegen van de feiten als de veroordeling na de inwerkingtreding van de nieuwe wet (van kracht sinds 01-07-2013). In de erkenningsprocedure moeten de feiten opnieuw conform HON recht worden gekwalificeerd, ook al houdt dit in dat een andersoortige strafsanctie of een strafsanctie met een andere draagwijdte wordt opgelegd.

De verwijzende HON rechter (regionale Rb Szombathely) vraagt zich dan ook af of deze regelgeving verenigbaar is met EUrecht en legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1) Moeten de artikelen 67 VWEU en 82 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich, met betrekking tot een verdachte in wiens strafzaak reeds definitief uitspraak is gedaan bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van een rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie, ertegen verzetten dat op nationaal niveau een bij een nationale regeling vastgestelde strafprocedure of andere procedure wordt gevoerd die de “erkenning” of wijziging van de werking van een buitenlandse beslissing tot doel heeft en ten gevolge waarvan die buitenlandse beslissing moet worden geacht door een nationale rechter te zijn gegeven?
2) Is een nationale procedure, met name de in de §§ 46 tot en met 48 van de Hongaarse wet XXXVIII van 1996 “inzake de erkenning van de werking” [van buitenlandse veroordelingen] in Hongarije vastgestelde procedure, die in een lidstaat wordt ingeleid na afloop van een bij definitieve beslissing (met betrekking tot dezelfde persoon en dezelfde feiten) in een andere lidstaat voltooide strafprocedure – in het licht van kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 [betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie] – verenigbaar met het ne bis in idem-beginsel dat is neergelegd in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, ook al heeft die procedure in feite niet tot doel om een dergelijke beslissing ten uitvoer te leggen, maar wel om de grondslag vast te stellen voor de inaanmerkingneming ervan in toekomstige strafprocedures?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-25/15 Balogh

Specifiek beleidsterrein: VenJ