C-393/15 ESET

Contentverzamelaar

C-393/15 ESET

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   08 september 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   25 oktober 2015
Trefwoorden: btw; neutraliteitsbeginsel; territorialiteitsbeginsel

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 247, blz. 1, zoals gewijzigd)

Verzoekster heeft van POL belastingdienst (verweerster) een naheffing gekregen voor btw over december 2008 – juni 2010 omdat verzoekster een voor btw-doeleinden in POL geregistreerde dochteronderneming van ESET (hoofdkantoor in SLW) is. Verzoekster ontwikkelt software-onderdelen voor antivirussoftware die door ESET SLW in SLW worden verkocht, waar ook de btw wordt betaald. De diensten die het POL bedrijf verricht worden als niet aan btw onderworpen handelingen niet in POL opgegeven, maar wel trekt zij de btw die zij voor verwerving van goederen en diensten ten behoeve van haar dienstverlening betaalt af als voorbelasting. Verweerster stelt dat verzoekster op grond van de POL btw-wet geen recht op aftrek heeft omdat zij de betrokken diensten en goederen niet gebruikt voor het verrichten van belaste handelingen in POL. Het besluit waartegen verzoekster bezwaar heeft ingediend wordt dan ook gehandhaafd. Verzoekster legt de zaak voor aan de rechter. Zij stelt dat op grond van POL recht het SLW moederbedrijf verplicht werd haar vestiging voor btw-doeleinden in POL te registreren en dat zij daardoor is uitgesloten van de groep van buitenlandse ondernemingen die recht hebben om teruggaaf te vragen. Dit is in strijd met de POL btw-wet (omzetting artikel 169 onder a) van RL 2006/112). Het verzoek wordt toegewezen. De rechter oordeelt dat verzoekster als btw-plichtig is geregistreerd en dat zij recht op aftrek heeft voor verwervingen in POL omdat deze verband houden met handelingen die in een andere EULS zijn belast. Verweerster gaat in cassatie.

De verwijzende POL rechter (hoogste bestuursrechter) vraagt zich af hoe de verhouding tussen neutraliteits- en territorialiteitsbeginsel met betrekking tot btw moet zijn. BTW moet voor belastingplichtigen neutraal zijn maar waar en hoe moeten de daaruit voortkomende rechten geëffectueerd worden. Volgens artikel 168 van RL 2006/112 kan een belastingplichtige die als vennootschap activiteiten ontplooit en in een andere EULS een vestiging opricht, op basis van de algemene beginselen in deze staat recht hebben op aftrek van voorbelasting (territorialiteitsbeginsel). Dit recht kan op grond van artikel 169 van de RL beperkt worden. In de POL btw-wet is geregeld dat teruggaaf voorbelasting kan plaatsvinden indien daartoe een verzoek wordt ingediend, waarna POLaut beziet of aan de voorwaarden wordt voldaan.
Om de zaak te kunnen beslissen legt hij de volgende vraag aan het HvJEU voor:
“Verbieden de artikelen 168 en 169, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 247, blz. 1, zoals gewijzigd) in het geval van een om btw-doeleinden in een lidstaat geregistreerde vestiging die hoofdzakelijk binnen de onderneming handelingen verricht ten behoeve van haar in een andere lidstaat gevestigde moedermaatschappij en sporadisch ook handelingen verricht die belast zijn in de lidstaat waar zij is geregistreerd, niet dat de belastingplichtige recht heeft op aftrek van voorbelasting in de lidstaat waar de vestiging is geregistreerd, hoewel deze belasting betrekking heeft op handelingen die door de moedermaatschappij in een andere lidstaat werden verricht?”
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten