C-393/19 Okrazhna prokuratura – Haskovo et Apelativna prokuratura – Plovdiv

Contentverzamelaar

C-393/19 Okrazhna prokuratura – Haskovo et Apelativna prokuratura – Plovdiv

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 28 augustus 2019
Schriftelijke opmerkingen: 14 oktober 2019

Trefwoorden : strafrecht; eigendomsrecht; confiscatie

Onderwerp :

- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikelen 17 en 47;

- Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie;

 

Feiten:

Verdachte werkte voor een Turkse vervoeronderneming, hij voerde internationale vervoerdiensten uit met een opleggercombinatie (een trekker en een daaraan gekoppelde trailer). De verdachte heeft geprobeerd om 2.940 antieke munten (verstopt in plastic Coca-Cola-flessen onder de bestuurdersstoel) te smokkelen. Bij de grensovergang naar Bulgarije werd hij onderworpen aan een routinecontrole waarbij de flessen met antieke munten werden gevonden. Tijdens het vooronderzoek vernam de directeur van de eigenaar van de trekker dat er een procedure was ingesteld. Tijdens de pre-contentieuze procedure verzocht de directeur (vertegenwoordigd door een raadsman) om teruggave van de trekker en de trailer, welk verzoek werd afgewezen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld wegens het plegen van als ernstig aan te merken smokkel van een muntschat. De munten werden geconfisqueerd ten gunste van de staat. Op grond van artikel 242(8) NK werd ook de trekker, die als middel had gediend voor het vervoer van de smokkelwaar, ten gunste van de staat geconfisqueerd. De trailer werd teruggeven aan de eigenaar, de Turkse onderneming. In hoger beroep werd betoogd dat de confiscatie van het vervoermiddel die eigendom is van een andere persoon dan verdachte, niet rechtmatig is. De procureur verwijst naar de uitspraken van de Bulgaarse cassatierechter, waarin is benadrukt dat de confiscatie het dwingend gevolg is van het plegen van het smokkeldelict, ongeacht of het geconfisqueerde vermogensbestanddeel eigendom is van de dader dan wel van een te goeder trouw handelende derde.

 

Overweging:

Volgens artikel 242(8) NK is de rechter verplicht tot confiscatie van het middel waarmee het ernstige smokkeldelict is gepleegd, ongeacht wie de eigenaar van dat middel is. Deze regeling kan volgens de verwijzende rechter leiden tot een wanverhouding tussen de belangen van een derde die op geen enkele wijze bij het strafbare feit is betrokken, en het belang van de staat bij confiscatie van een vermogensbestanddeel van deze derde als gevolg van het feit dat het ertoe heeft gediend een strafbaar feit te plegen. Aangezien het nationale recht niet voorziet in een procedure om de eigenaar van het hulpmiddel te horen, kan er bovendien sprake zijn van schending van artikel 47 van het Handvest dat vereist dat een doeltreffende voorziening in rechte wordt gewaarborgd, wat in elk geval rechtstreekse toegang tot de rechter inhoudt. De verwijzende rechter gaat daarom over tot het stellen van de prejudiciële vragen.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling als die van artikel 242, lid 8, van de Nakazatelen kodeks (wetboek van strafrecht) van de Republiek Bulgarije, die voorziet in confiscatie ten gunste van de staat van een voor een ernstig geval van smokkel gebruikt vervoermiddel dat eigendom is van een derde die geen kennis had noch kennis had moeten of kunnen hebben van het feit dat zijn werknemer het betrokken strafbare feit zou plegen, ongeldig is op grond dat deze regeling afbreuk doet aan een billijk evenwicht tussen het algemeen belang en het vereiste van bescherming van het eigendomsrecht?

2. Moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die van artikel 242, lid 8, van de Nakazatelen kodeks volgens welke een vervoermiddel dat eigendom is van een andere persoon dan de dader van het betrokken strafbare feit, kan worden geconfisqueerd zonder dat gewaarborgd is dat de eigenaar rechtstreeks toegang heeft tot de rechter om te worden gehoord?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV

 

Gerelateerde documenten