C-393/20 T.B. 

Contentverzamelaar

C-393/20 T.B. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     21 oktober 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     7 december 2020

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid; verzekeraars; schadeclaims; verkeersongeval

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Feiten:

Het gaat hier om twee zaken die betrekking hebben op verkeersongevallen in Polen. Hierbij waren alleen Poolse staatsburgers en in Polen geregistreerde voertuigen betrokken. Verzoekers zijn entiteiten die een schadeclaim hebben verworven door middel van cessie. Verweerder is de verzekeringsmaatschappij van de veroorzaker van de ongevallen. In Polen is de gangbare praktijk dat getroffenen van verkeersongevallen naar aanleiding waarvan de geleden schade wordt gecompenseerd op grond van de wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering van de veroorzaker, gebruikmaken van de diensten van reparatiewerkplaatsen en entiteiten die vervangwagens verhuren en die hun diensten zonder contant geld afwikkelen. Deze entiteiten rekenen gewoonlijk rechtstreeks met de verzekeraar van de veroorzaker af. Verzoekers vorderen in casu om betalingen van verweerder. Verweerder verzoekt om afwijzing van de vorderingen wegens het ontbreken van nationale bevoegdheid; verweerder is namelijk de in Denemarken gevestigde vennootschap GI. Deze verzekeraar heeft geen filiaal, agentschap of andere vestiging in Polen, zodat de nationale bevoegdheid kan niet worden afgeleid uit artikel 11(2) van de verordening.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af welke criteria moeten worden gehanteerd bij de beoordeling of een entiteit de “zwakkere partij” is en daarmee als  getroffene in de zin van artikel 13(2) van de verordening kan worden beschouwd en zich kan beroepen op de bevoegdheidsgrond van artikel 11(1)b) van de verordening. Moet bij deze beoordeling alleen worden nagegaan of de handelsactiviteiten van de betrokken entiteit in de verzekeringssector haar voornaamste activiteiten en dus niet incidenteel van aard zijn, dan wel of ook andere factoren, zoals de middelen waarover de entiteit beschikt en de omvang van haar andere bedrijfsactiviteiten, relevant zijn? Verder twijfelt de verwijzende rechter over de vraag of een persoon die door middel van cessie een vordering tot schadeloosstelling door de wettelijkeaansprakelijkheidsverzekeraar van een veroorzaker heeft verworven, zich kan beroepen op de bepalingen van artikel 7.2 en artikel 12 van de verordening met het oog op de instelling van vorderingen bij de rechterlijke instantie van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 13, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 11, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat deze bepaling kan worden ingeroepen door een persoon die in ruil voor diensten die hij in samenhang met geleden schade heeft verleend aan de rechtstreeks getroffene van een verkeersongeval een vordering tot schadevergoeding heeft verworven maar die geen  beroepsactiviteit op het gebied van het indienen van schadeclaims tegen verzekeraars uitoefent en die bij de rechterlijke instantie van de plaats waar hij gevestigd is een zaak aanhangig heeft gemaakt tegen de in een andere lidstaat gevestigde wettelijkeaansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van het ongeval?

2) Moet artikel 7, punt 2, of artikel 12 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen kunnen worden ingeroepen door een persoon die door middel van cessie een schuldvordering heeft verworven van de getroffene van een verkeersongeval met het oog op de instelling van een vordering uit hoofde van wettelijke aansprakelijkheid tegen de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval bij de rechterlijke instantie van de lidstaat waar zich het ongeval heeft voorgedaan, in het geval dat deze verzekeraar gevestigd is in een andere lidstaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-106/17; C-412/98; GIE Réunion européenne e.a. C-77/04 ; Vorarlberger Gebietskrankenkasse C-347/08;

Specifiek beleidsterrein: JenV; IenW; EZK