C-395/22 Trade Express-L e.a.

Contentverzamelaar

C-395/22 Trade Express-L e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    26 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    12 oktober 2022

Trefwoorden: veiligheidsvoorraden, intracommunautaire verwervingen, minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten

Onderwerp:

-             Artikel 122 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie;

-             Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden;

-             Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Feiten: Het geschil tussen partijen heeft betrekking op de rechtmatigheid van een op 29-04-2021 door de Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia „Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi” (vicepresident van het staatsagentschap „staatsreserves en oorlogsvoorraden”) uitgevaardigd bevel tot aanleg van veiligheidsvoorraden van stookolie, waarbij de verzoekende partij geboden werd om op eigen kosten en met eigen middelen de veiligheidsvoorraden aan te leggen en in opslag te houden dan wel te organiseren en te financieren, voor een periode van één jaar, te weten van 1-07-2021 tot en met 30-06-2022.

Overweging:

De nationale regelgeving van Bulgarije bepaalt dat de opslagverplichting met betrekking tot de veiligheidsvoorraden van energieproducten ook geldt voor degenen die voor commerciële doeleinden alleen de in hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij Verordening 1099/2008 bedoelde smeeroliën invoeren. Verder beperkt de nationale wet de soorten producten waarmee de veiligheidsvoorraden moeten worden aangelegd. Volgens de verwijzende rechter zal op basis van de uitlegging van de richtlijn door het EU-Hof moeten worden onderzocht of het nationale recht de richtlijn rechtmatig omzet en of dienovereenkomstig aan de vennootschap een verplichting kan worden opgelegd om met name zware stookolie in opslag te houden, terwijl hij een economische activiteit (invoer) heeft verricht met een andere soort product.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en artikel 2, onder d), van verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken, alsmede in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan personen die intracommunautaire verwervingen van smeeroliën als bedoeld in punt 3.4.20 van bijlage A bij verordening (EG) nr. 1099/2008 hebben verricht (of importeurs van dergelijke smeeroliën), verplicht kunnen worden om veiligheidsvoorraden aan te leggen?

2. Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de soorten producten waarvoor veiligheidsvoorraden moeten worden aangelegd en in opslag moeten worden gehouden, beperkt zijn tot een deel van de soorten producten in artikel 2, onder i), van de richtlijn, gelezen in samenhang met hoofdstuk 3.4 van bijlage Abij verordening (EG) nr. 1099/2008?

3. Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan het verrichten van intracommunautaire verwervingen of importen van een bepaalde soort van de in artikel 2, onder i), van de richtlijn juncto hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij verordening (EG) nr. 1099/2008 genoemde producten door een persoon ertoe leidt dat deze persoon verplicht is om veiligheidsvoorraden van een andere, onderscheiden soort product aan te leggen en in opslag te houden?

4. Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan een persoon verplicht is voorraden van een product aan te leggen en in opslag te houden dat hij niet gebruikt in het kader van zijn economische activiteiten en dat geen verband houdt met deze activiteiten, waarbij deze verplichting bovendien gepaard gaat met een aanzienlijke financiële last (waardoor de nakoming ervan in de praktijk onmogelijk wordt), aangezien die persoon niet beschikt over het product en evenmin de importeur en/of houder is van het product?

5. Indien een van de voorgaande vragen ontkennend wordt beantwoord, moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, dan aldus worden uitgelegd dat een persoon die intracommunautaire verwervingen of importen van een bepaalde soort product heeft verricht, uitsluitend kan worden verplicht om veiligheidsvoorraden van hetzelfde soort product aan te leggen en in opslag te houden dat het voorwerp van de intracommunautaire verwervingen of importen was?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-106/77)

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten