C-396/13 Sähköalojen ammattiliitto

Contentverzamelaar

C-396/13 Sähköalojen ammattiliitto

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 oktober 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   26 oktober 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   26 november 2013
Trefwoorden: socialezekerheid; vrij verkeer van diensten

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikel 12 (recht vrije vergadering/ vereniging) en 47 (rechtsbescherming)
- VWEU artikel 56 en 57 (vrijheid dienstverlening)
- verordening (EG) nr. 593/2008 van het EP en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (‘Rome I’)
- Richtlijn 96/71/EG van het EP en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten

De zaak gaat tussen een FIN werknemersvakbond, verzoeker, en Elektrobudowa Spólka Akcyjna, een in POL gevestigde vennootschap met een filiaal in FIN. Verweerster heeft in POL arbeidsovereenkomsten gesloten en die werknemers aan het FIN filiaal ter beschikking gesteld. Verzoeker heeft namens een groep werknemers een vordering van € 6.648.383,15 ingesteld tegen verweerster omdat de werknemers niet zijn betaald volgens de algemeen verbindende cao’s.
Probleem in deze zaak is dat volgens de FIN wet inzake de arbeidsovereenkomst aanspraken uit arbeidsverhoudingen zonder toestemming van de andere partij bij de overeenkomst kunnen worden overgedragen, terwijl volgens de POL arbeidswet een werknemer niet kan afzien van een uit een arbeidsverhouding voorvloeiende vergoeding en die niet kan overdragen aan een ander. Verweerster betwist dan ook verzoekers vordering. Zij haalt de Rome-I-verordening aan volgens welke de contractuele aanspraken worden beheerst door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst waaruit de verplichting die aan de aanspraak ten grondslag ligt af te leiden is, en volgens verweerster worden de arbeidsovereenkomsten beheerst door POL recht. Partijen zijn het niet eens over de kwalificatie als al of niet bestanddeel van het mimimumloon zoals gedefinieerd in RL 96/71 van bepaalde vergoedingen, bijvoorbeeld reistijd, dagvergoeding, huisvesting, bonnen voor levensmiddelen, vakantiegeld.

De verwijzende FIN rechter heeft nadere uitlegging van EURregelgeving nodig om uit deze juridische spagaat te komen. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1) Kan een in het belang van werknemers handelende vakbond zich tegenover een dienstverlener uit een andere lidstaat beroepen op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie als rechtstreekse rechtsbron in een situatie waarin de bepaling (artikel 84 van de Poolse arbeidswet) die in strijd zou zijn met artikel 47 een zuiver nationale bepaling is?
2) Volgt uit het Unierecht, in het bijzonder uit het in artikel 47 van het Handvest en de artikelen 5, lid 2, en 6 van richtlijn 96/71/EG vervatte beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming, gelezen in samenhang met de door artikel 12 van het Handvest gewaarborgde vrijheid van vakvereniging, dat in een procedure inzake onvervulde aanspraken in de zin van de richtlijn in de staat van tewerkstelling, de nationale rechterlijke instantie een bepaling van het arbeidsrecht van de staat van herkomst van de werknemers die de overdracht verhindert van loonaanspraken aan een vakbond van de staat van tewerkstelling ter inning buiten toepassing moet laten, wanneer de overeenkomstige bepaling van de staat van tewerkstelling de overdracht toestaat van onvervulde loonaanspraken ter inning en derhalve de status van verzoeker aan de vakbond, waaraan alle werknemers die daarvan lid zijn hun aanspraken hebben overdragen ter inning?
3) Dienen de bepalingen van Protocol nr. 30 gehecht aan het Verdrag van Lissabon aldus te worden uitgelegd dat die ook door een nationale rechterlijke instantie van een andere staat dan Polen of het Verenigd Koninkrijk in acht moeten worden genomen, wanneer het betrokken geschil een nauwe band heeft met Polen, en met name wanneer het op de arbeidsovereenkomsten toepasselijke recht, het Poolse recht is? Anders gezegd: verhindert het Protocol dat een Finse rechterlijke instantie vaststelt dat Poolse wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften, praktijken of maatregelen in strijd zijn met de in het Handvest neergelegde grondrechten, vrijheden en beginselen?
4) Dient artikel 14, lid 2, van de Rome-1-verordening, met inachtneming van artikel 47 van het Handvest, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een nationale regeling van een lidstaat die een verbod op de overdracht van uit een arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraken en vorderingen bevat?
5) Dient artikel 14, lid 2, van de Rome-1-verordening aldus te worden uitgelegd dat het recht dat de overdracht van uit een arbeidsovereenkomst voortvloeiende aanspraken beheerst het recht is dat volgens de Rome-1- verordening van toepassing is op de betrokken arbeidsovereenkomst, ongeacht of de inhoud van een afzonderlijke aanspraak ook wordt geraakt door bepalingen van een ander recht?
6) Dient artikel 3 van richtlijn 96/71, gelezen in samenhang met de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU, aldus te worden uitgelegd dat het begrip minimumloon het basisuurloon overeenkomstig de loongroep, het garantieloon voor stukwerk, het vakantiegeld, de vaste dagvergoeding en de vergoeding voor de dagelijkse reis naar het werk omvat, zoals deze arbeidsvoorwaarden zijn neergelegd in een, in het kader van de bijlage bij de richtlijn in aanmerking komende, algemeen verbindend verklaarde cao?
6.1) Dienen de artikelen 56 VWEU en [57 VWEU] en/of artikel 3 van richtlijn 96/71 aldus te worden uitgelegd dat zij lidstaten als zogenoemde gaststaat verhinderen om in hun nationale regelgeving (algemeen verbindende cao) aan dienstverleners uit een andere lidstaat de verplichting op te leggen om aan op hun grondgebied ter beschikking gestelde werknemers reistijdvergoedingen en dagvergoedingen te betalen, in aanmerking nemende dat volgens die nationale regelgeving de ter beschikking gestelde werknemer gedurende de gehele periode van terbeschikkingstelling geacht wordt in het kader van een dienstreis aan het werk te zijn, hetgeen hem recht geeft op reistijdvergoedingen en dagvergoedingen?
6.2) Dienen de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU en/of artikel 3 van richtlijn 96/71 aldus te worden uitgelegd dat zij niet toestaan dat een nationale rechterlijke instantie de eventuele door een vennootschap uit een andere lidstaat in de staat van herkomst gemaakte en toegepaste indeling in loongroepen weigert te erkennen?
6.3) Dienen de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU en/of artikel 3 van richtlijn 96/71 aldus te worden uitgelegd dat zij toestaan dat een werkgever uit een andere lidstaat rechtsgeldig en bindend voor de rechterlijke instantie van de staat van tewerkstelling de werknemers inschaalt in loongroepen, wanneer hetgeen is vereist in een algemeen verbindende cao van de staat van tewerkstelling resulteert in een andere inschaling in loongroepen, of kan de gastlidstaat waar de werknemers van een dienstverlener uit een andere lidstaat ter beschikking zijn gesteld, aan de dienstverlener voorschriften opleggen betreffende de criteria voor de inschaling van werknemers in loongroepen?
6.4) Moeten voor de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 96/71, gelezen in samenhang met de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU, logies, waarvoor de werkgever op grond van de in vraag 6 bedoelde cao de kosten moet dragen, en de maaltijdbonnen die de dienstverlener overeenkomstig de arbeidsovereenkomst verstrekt, worden beschouwd als een vergoeding voor de kosten die voortvloeien uit de terbeschikkingstelling of vallen zij onder het begrip minimumloon in de zin van artikel 3, lid 1?
6.5) Kan artikel 3 van richtlijn 96/71, juncto de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU, aldus worden uitgelegd dat een algemeen verbindende cao van de staat van tewerkstelling voor de uitlegging van de kwestie betreffende stukwerkloon, reistijdvergoeding en dagvergoedingen door vereisten van openbare orde als gerechtvaardigd is te beschouwen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-341/02 CIE/DUI; C-319/06 CIE/LUX
Specifiek beleidsterrein: SZW
Mede VenJ

Gerelateerde documenten