C-397/14 Polkomtel

Contentverzamelaar

C-397/14 Polkomtel

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   16 oktober 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   2 november 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   2 december 2014
Trefwoorden: telecommunicatie

Onderwerp
- Handvest grondrechten
- Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn);
- Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en –diensten (universeledienstrichtlijn) (Pb L 108, blz. 51)

Verweerder (directeur dienst elektronische communicatie) heeft in mei 2009 voorwaarden voor samenwerking en de grondslagen voor facturering van diensten vastgesteld voor de gebruikers van met name de intelligente netwerkdiensten van verzoekster. Het gaat om het tarief per minuut dat belanghebbende in de procedure (Telekommunikacja Polska) aan verzoekster vergoedt voor gebruik van haar diensten. Het tarief is vastgesteld op een bedrag dat in symmetrische verhouding staat tot het tarief voor mobiele telefonie, te weten 50%. Verweerder heeft dit besluit moeten nemen omdat verzoekster en belanghebbende niet tot overeenstemming konden komen. Verzoekster gaat in bezwaar tegen het besluit maar dat wordt in eerste instantie verworpen. Volgens de rechter gaat het bij het deel van de intelligente netwerkdiensten om niet-geografische nummers waarbij verzoekster wettelijk verplicht is voor verbinding zorg te dragen. In hoger beroep wordt dit oordeel bevestigd. Verzoekster gaat in cassatie. Zij vraagt de verwijzende rechter een prejudiciële vraag voor te leggen aan het HvJEU over nadere uitleg van de bepalingen in RL 2002/19 en RL 2002/22 over de kwestie of deze regels toestaan dat de nationale regelgevende instantie een besluit neemt waarbij een geschil over de verrichting van diensten van toegang tot niet-geografische nummers wordt beslecht zonder dat de betrokken exploitant tevoren regelgevingsverplichtingen hoeven te worden opgelegd. Verzoekster is ook van mening dat de artikelen van RL 2002/19 waarop verweerder zich voor wat betreft de geschillenregeling baseert, onjuist zijn omgezet.

De verwijzende POL rechter formuleert zijn vragen aan het HvJEU als volgt:
1. Moet artikel 28 van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en –diensten (universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51), in de oorspronkelijke versie, aldus worden uitgelegd dat de toegang tot niet-geografische nummers niet enkel gewaarborgd moet worden voor eindgebruikers uit andere lidstaten, maar ook voor eindgebruikers uit de lidstaat van de exploitant van een openbaar communicatienetwerk, met als gevolg dat de toetsing van de nakoming van deze verplichting door de nationale regelgevende instantie is onderworpen aan de vereisten die voortvloeien uit de beginselen van de doeltreffendheid van het Unierecht en Unierechtconforme uitlegging van het nationale recht?
2. Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 28 van richtlijn 2002/22 juncto artikel 16 van het Handvest van de grondrechten aldus worden uitgelegd dat voor de nakoming van de in de eerste bepaling bedoelde verplichting de procedure kan worden toegepast die in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108, blz. 7) voor de nationale regelgevende instanties is neergelegd?
3. Moet artikel 8, lid 3, van richtlijn 2002/19 juncto artikel 28 van richtlijn 2002/22 en artikel 16 van het Handvest van de grondrechten, of artikel 8, lid 3, van richtlijn 2002/19 junctis artikel 5, lid 1, van richtlijn 2002/19 en artikel 16 van het Handvest van de grondrechten aldus worden uitgelegd dat de nationale regelgevende instantie, om ervoor te zorgen dat eindgebruikers van een nationale exploitant van een openbaar communicatienetwerk toegang hebben tot diensten die onder niet-geografische nummers in het netwerk van een andere nationale exploitant worden verricht, de grondslagen voor de facturering van de gespreksopbouw tussen de exploitanten kan regelen door aan te knopen bij de tarieven voor de gespreksafgifte voor een van de exploitanten die op basis van artikel 13 van richtlijn 2002/19 georiënteerd zijn op de kosten, in een situatie waarin de exploitant heeft voorgesteld dit tarief toe te passen in de loop van de overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 2002/19 gevoerde verplichte, maar vruchteloos gebleven onderhandelingen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-378/07 – C-380/07 Angelidaki; C-56/13 C-Ersekcsanadi Mezogazdasagi
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten