C-399/21 IRnova

Contentverzamelaar

C-399/21 IRnova

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     18 augustus 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     4 oktober 2021

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid; octrooi; exclusieve bevoegdheid; uitvinder of mede-uitvinder;

Onderwerp:

-           Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;

Feiten:

IRnova is een Zweedse vennootschap die infrarooddetectoren ontwikkelt en produceert. FLIR ontwikkelt en produceert elektronische apparatuur op basis van infraroodtechnologie. Partijen hebben eerder een commerciële relatie gehad. FLIR heeft onder meer in de Verenigde Staten en China voor bepaalde uitvindingen octrooiaanvragen ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft FLIR twee Chinese en twee Amerikaanse octrooien toegekend gekregen. IRnova (verzoekster) heeft bij de Zweedse rechter een vordering ingesteld tegen FLIR, waarbij zij vorderde dat voor recht verklaard zou worden dat zij een beter recht op de uitvindingen kan doen gelden. In eerste aanleg is dit beroep afgewezen, nu de vordering zodanig samenhing met de registratie en ongeldigheid van het octrooi dat de Zweedse rechter niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. Tegen deze uitspraak heeft IRnova bij de verwijzende rechter hoger beroep aangetekend. IRnova betoogt dat een werknemer in het kader van zijn arbeidsbetrekking en binnen zijn taken uitvindingen heeft ontwikkeld overeenkomstig de genoemde octrooiaanvragen en octrooien. Nu deze werknemer daardoor moet worden beschouwd als (mede-)uitvinder, stelt IRnova als werkgever in de rechten van de uitvinder te zijn getreden en zo rechthebbende op de uitvindingen te zijn geworden. FLIR zou daarmee op onrechtmatige wijze optreden als aanvrager en houder van octrooien. Wat betreft de bevoegdheid van de Zweedse rechter heeft IRnova nog aangevoerd dat partijen Zweeds zijn, en dat de uitvindingen en aangevoerde omstandigheden hebben plaatsgehad in Zweden. Volgens IRnova kan de Zweedse rechter zo, ook voor de Amerikaanse en Chinese octrooiaanvragen, bevoegd zijn op grond van de woonplaats van de verweerder. Bovendien stelt IRnova dat de bepalingen van verordening 1215/2012 in deze zaak geen rechtstreekse toepassing hebben en dat er geen objectieve redenen zijn voor overeenkomstige toepassing van de exclusievebevoegdheidsregel.

Overweging:

De verwijzende rechter constateert dat het nu draait om de vraag welke partij gerechtigd is tot een uitvinding op grond van een octrooi of octrooiaanvraag. Hiertoe moet de rechter zich uitspreken over de vraag wie moet worden beschouwd als de (mede-)uitvinder van de uitvindingen waarop de octrooiaanvragen of octrooien betrekking hebben. De vaststelling wie de rechthebbende is, kan impliceren dat octrooirechtelijke beoordelingen worden verricht en dat vragen worden beantwoord over de omvang van de bescherming in het land van registratie. Ook is het indienen van een octrooiaanvraag door iemand die daartoe niet gerechtigd een nietigheidsgrond. Op basis hiervan zou kunnen worden aangenomen dat deze vraag een zodanige band heeft met zowel de registratie als de geldigheid van een octrooi, dat dit geschil gelet op het doel en de strekking van de exclusievebevoegdheidsregel van art. 24, lid 4, van verordening 1215/2012 onder die regel dient te vallen. De verwijzende rechter twijfelt echter alsnog aan de uitlegging van het Unierecht in een bevoegdheidskwestie als de onderhavige.

Prejudiciële vragen:

Strekt de exclusieve bevoegdheid krachtens artikel 24, lid 4, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken zich uit tot een vordering die gebaseerd is op gesteld uitvinderschap of mede-uitvinderschap en die strekt tot verkrijging van een verklaring voor recht dat de eiser een beter recht kan doen gelden op een uitvinding uit hoofde van nationale octrooiaanvragen en octrooien die zijn geregistreerd in een staat die geen deel uitmaakt van de Europese Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-341/16; C-4/03 GAT; C-281/02; zaak 288/82

Specifiek beleidsterrein: EZK, JenV