C-4/18 en C-5/18

Contentverzamelaar

C-4/18 en C-5/18

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    19 februari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    5 april 2018

Trefwoorden: btw; postdiensten

Onderwerp:

-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn);
-           Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (hierna: postrichtlijn);

Feiten:

De feitelijke omstandigheden van de gevoegde zaken zijn nagenoeg identiek. Hierna worden de feiten in C-4/18 weergegeven ter inleiding. Verzoeker is curator in het faillissement van B-AG (hierna: B). B biedt in het kader van haar bedrijf postdiensten aan. Gedurende 2008 en 2009 voerde zij via een distributienetwerk hoofdzakelijk opdrachten uit tot betekening van stukken op het grondgebied van Duitsland, die zij als vrijgesteld van btw aanmerkte. Naar aanleiding van een bij B uitgevoerde btw-controle voor de periode augustus 2008 tot en met mei 2009 huldigde de controleur het standpunt dat de handelingen in verband met betekeningen niet zijn vrijgesteld van btw. Verweerder (de belastingdienst) sloot zich bij die zienswijze aan en merkte de handelingen in gewijzigde aanslagen tot vooruitbetaling van omzetbelasting over de maanden augustus 2008 tot en met mei 2009 aan als met btw belaste handelingen. De bezwaren werden afgewezen. Tijdens de daaropvolgende beroepsprocedure voor de belastingrechter legde de belastingdienst btw-aanslagen op over 2008 en 2009. Bij beslissing van de rechter in eerste aanleg van 06.07.2011 werd B in staat van faillissement verklaard en verzoeker als curator aangewezen. De rechter in eerste aanleg wees het ingestelde beroep af. B heeft volgens de rechter in eerste aanleg geen recht op de gevorderde btw-vrijstelling: ten eerste is niet voldaan aan de voorwaarden van de Duitse wet op de omzetbelasting; aangezien deze bepaling alleen voorziet in vrijstelling van de handelingen van Deutsche Post AG die rechtstreeks verband houden met het postwezen. Ten tweede is ook geen rechtstreeks beroep mogelijk op artikel 132(1)a van de btw-richtlijn omdat het bij de betekening van poststukken niet gaat om een universele dienst in de zin van deze regeling. Daartegen heeft verzoeker beroep in Revision ingesteld, waarin hij onder meer aanvoert dat betekeningen in alle EU-lidstaten – met uitzondering van het Koninkrijk Zweden – zijn vrijgesteld van btw.

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt of een ondernemer die hoofdzakelijk stukken betekent in opdracht van rechterlijke instanties en bestuursorganen, de universele postdienst geheel of gedeeltelijk verzekert en derhalve kan worden aangemerkt als aanbieder van de vrijgestelde universele dienst in de zin van artikel 2.13 van de postrichtlijn. Volgens artikel 3(1) van de postrichtlijn moeten de gebruikers immers het recht genieten op een universele dienst welke inhoudt dat op alle punten van het grondgebied permanent postdiensten van een bepaalde kwaliteit worden aangeboden tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn. Aan deze voorwaarde wordt mogelijkerwijs niet voldaan wanneer opdrachtgevers bij betekeningen niet “alle gebruikers” zijn, maar rechterlijke instanties en bestuursorganen, zodat deze vorm van distributie de gebruikers slechts indirect ten goede komt. Met de prejudiciële vraag, die relevant is voor de beslechting van het geschil, beoogt de verwijzende rechter duidelijkheid te verkrijgen.

Prejudiciële vragen:

1. [Deze vraag wordt alleen gesteld in C-5/18] Is de betekening van stukken overeenkomstig bepalingen van publiekrecht (bepalingen van het procesrecht en de wetten die de betekening in administratieve procedures regelen – § 33, lid 1, van het Postgesetz) een universele postdienst in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 97/67/EG van 15 december 1997 (postrichtlijn)?

2. [Deze vraag wordt in beide zaken gesteld] Is een ondernemer die zorg draagt voor de betekening van stukken overeenkomstig bepalingen van publiek recht een „aanbieder van de universele dienst” in de zin van artikel 2, punt 13, van richtlijn 97/67/EG van 15 december 1997, die de universele postdienst geheel of gedeeltelijk verzekert, en is deze dienst vrijgesteld van belasting krachtens artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: British Film Institute C-592/15; TNT Post UK C-357/07; Commissie/Zweden C-114/14.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK