C-40/21 Agentia Nationala de Integritate
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 8 juni 2021Schriftelijke opmerkingen: 24 augustus 2021
Trefwoorden : belangenconflict; hervorming justitiële stelsel en bestrijding corruptie;
Onderwerp :
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
- Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (hierna: MCV-beschikking).
Feiten:
Verweerster is een administratieve autoriteit, belast met de beoordeling van belangenconflicten. Verzoeker was ten tijde van de feiten burgemeester van de stad MN. Verweerster stelde in zijn beoordelingsrapport vast dat verzoeker de rechtsregeling inzake belangenconflicten op administratief gebied niet in acht had genomen. Verzoeker had – terwijl hij burgemeester was – een bruikleenovereenkomst gesloten met de vereniging TMN, waarvan verzoekers echtgenote een oprichtend lid en vicevoorzitter was. Hierdoor verkreeg de vereniging een recht op gratis gebruik van aan de stad MN toebehorende ruimten voor een periode van vijf jaar, voor culturele activiteiten. Verzoeker heeft administratief beroep tot nietigverklaring van het rapport ingesteld en voert aan dat het besluit tot sluiting van de bruikleenovereenkomst was genomen door de gemeenteraad, zodat hij gedwongen was het uit te voeren. Bovendien heeft het besluit zijn echtgenote geen materieel voordeel opgeleverd. Ten slotte stelt verzoeker dat hij niet is verzocht om zijn standpunt naar voren te brengen, waardoor zijn rechten van verdediging zijn geschonden. Verzoeker heeft de verwijzende rechter verzocht om het Hof een aantal prejudiciële vragen te stellen. Verzoeker is in wezen van mening dat het Unierecht zich verzet tegen de nationale regeling op grond waarvan hem als bijkomende sanctie het verbod is opgelegd om voor een periode van drie jaar gekozen openbare functies te bekleden.
Overweging:
De Roemeense wet 176/2010 geeft uitvoering aan de MCV-beschikking, waarin bepaalde ijkpunten zijn vastgelegd die Roemenië moet bereiken. Ijkpunt 2 van de bijlage heeft betrekking op de instelling van een integriteitsagentschap dat verplichte besluiten kan uitvaardigen op basis waarvan afschrikwekkende sancties kunnen worden opgelegd. Aangezien het hier gaat om de nietigverklaring van een rapport van het agentschap dat op basis van ijkpunt 2 is ingesteld, zou de onderhavige zaak de toepassing van het Unierecht betreffen. De vraag rijst of de bepalingen van artikel 49 van het Handvest ook van toepassing zijn op andere dan strafrechtelijke procedures (bijvoorbeeld tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van ambtenaren, die naar Roemeens recht onder het publiekrecht valt), maar waarbij ook strafrechtelijke aansprakelijkheid aan de orde kan zijn. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, rijst de vraag of het evenredigheidsbeginsel inzake straffen zich verzet tegen een dergelijke nationale regeling. Ten slotte rijst de vraag of de artikelen 15 en 47 van het Handvest zich verzetten tegen een dergelijke regeling, aangezien de beoordeelde persoon voor de nationale rechter alleen het bestaan van het verweten feit kan betwisten, maar niet de opgelegde sanctie.
Prejudiciële vragen:
1. Moet het evenredigheidsbeginsel inzake straffen, dat is verankerd in artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op andere feiten dan die welke in de nationale wet formeel als strafbare feiten zijn omschreven, maar die kunnen worden beschouwd als ‚vervolging’ in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, gelet op de in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria, met name het criterium van de ernst van de straf, zoals in het hoofdgeding wat de beoordeling van belangenconflicten betreft, welke kan leiden tot de toepassing van een bijkomende straf bestaande in een verbod op het uitoefenen van een openbaar ambt dat door middel van verkiezing wordt verkregen, gedurende drie jaar?
2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, moet het in artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde evenredigheidsbeginsel inzake straffen dan aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van een nationale uitvoeringswet op grond waarvan, bij vaststelling van een belangenconflict bij een persoon met een gekozen openbaar ambt, automatisch van rechtswege (ope legis) een bijkomende sanctie wordt opgelegd, bestaande in een verbod om gekozen openbare ambten te bekleden gedurende een vooraf bepaalde periode van drie jaar, zonder dat een sanctie kan worden opgelegd die evenredig is aan het gepleegde feit?
3. Moeten het door artikel 15, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht op arbeid en het door artikel 47 van het Handvest gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een bepaling van een nationale uitvoeringwet op grond waarvan, bij vaststelling van een belangenconflict bij een persoon met een gekozen openbaar ambt, automatisch van rechtswege (ope legis) een bijkomende sanctie wordt opgelegd, bestaande in een verbod om gekozen openbare ambten te bekleden gedurende een vooraf bepaalde periode van drie jaar, zonder dat een sanctie kan worden opgelegd die evenredig is aan het gepleegde feit?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /
Specifiek beleidsterrein: JenV; BZK