C-401/15, C-402/15 en C-403/15 Depesme et Kerrou ea

Contentverzamelaar

C-401/15, C-402/15 en C-403/15 Depesme et Kerrou ea

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik op C-401/15, C-402/15 en C-403/15 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 september 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   27 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   27 oktober 2015
Trefwoorden: vrij verkeer werknemers (grensarbeid); studiefinanciering; discriminatieverbod
(bloed-)verwantschap

Onderwerp
- EVRM artikel 8 (gezinsleven); artikel 14 (gelijke behandeling);
- VWEU artikel 45 vrij verkeer werknemers;
- Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie;
- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden

Zaak C-401/15
Verzoekster Noémie Depesme vraagt voor 2013/2014 studiefinanciering aan van de LUXaut. Zij woont in FRA bij haar moeder, wier echtgenoot (verzoeksters stiefvader) in LUX werkt. Het verzoek wordt door verweerder (LUX MinOCW) afgewezen (26-09-2013) en verzoekster en haar stiefvader Saïd Kerrou gaan in beroep bij de adminRb van LUX, waar het beroep 05-01-2015 wordt verworpen op de grond dat tussen Kerrou en Depesme geen verwantschap bestaat. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoekers stellen dat het besluit in strijd is met EURrecht, met name het non-discriminatiebeginsel. Zij vormen sinds 2003 één gezin, sinds 2006 is moeder met Kerrou gehuwd en draagt bij in Depesmes onderhoud, met name de onderwijskosten. Kerrou werkt sinds 14 jaar als grensarbeider in LUX, waardoor er en aanknopingspunt is met de LUX samenleving. Zij menen dat aan het begrip ‘kind’ in de LUX regelgeving (wet van 22-06-2000 die inmiddels 24-07-2014 is vervangen) te eng wordt uitgelegd, gebaseerd op het LUX Bw hetgeen niet strookt met Vo. 492/2001 en met het in RL 2004/83 gehanteerde begrip ‘familielid’ waarmede ook de rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn van echtgenoot of partner wordt bedoeld. Zij wijzen ook op de huidige realiteit van ‘samengestelde gezinnen’. In de nieuwe wet wordt wel rekening gehouden met gezinsleden in ruime zin zodat verzoekster vanaf 2014/2015 wel recht op studiefinanciering heeft. Verweerder zet uiteen dat hij de gevolgen uit C-20/12 heeft getrokken voor wat betreft voldoende band met de LUX samenleving en het begrip ‘ouder’ en ‘kind’. De RL en de Vo. dienen andere doelen. Hij zet uiteen dat alleen de vader en de moeder van de studente een onderhoudsplicht jegens deze laatste hebben. De toekenning van een beurs aan de studente brengt dus geen sociaal voordeel mee voor haar stiefvader, maar zou de financiële last van haar vader zonder gegronde redenen kunnen verlagen waardoor de solidariteit van de ontvangststaat de gezinssolidariteit zou vervangen. Ten slotte neemt de nieuwe wet van 24 juli 2014 de inkomsten van het gezin waartoe de student behoort tot op zekere hoogte in aanmerking voor de toekenning van de financiële ondersteuning.

De verwijzende LUX rechter (administratief Hof) stelt vast dat er geen verwantschap tussen studente en grensarbeider bestaat. In arrest C-20/12 heeft het HvJEU geoordeeld dat de financiële ondersteuning een sociaal voordeel in de zin van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011 vormt en dus zonder discriminatie moet worden toegekend. Voor een student die geen ingezetene is, is de werkelijke band met de LUX samenleving noodzakelijkerwijs indirect en doet de grensarbeider van wie hij het kind is voor hem het recht op financiële ondersteuning ontstaan. Aangezien de bijdrage van grensarbeider Kerrou niet verplicht is moet de mate van verbondenheid in deze zaak beoordeeld worden komen aan de hand van de consistentie van zijn bijdrage die – althans ten dele – de kosten van het hoger onderwijs van de betrokken student moet omvatten. Om uitspraak te kunnen doen wendt hij zich tot het HvJEU voor nadere uitleg van het begrip ‘kind’ van een grensarbeider. De vragen luiden als volgt:
1. Wordt met de vereisten van non-discriminatie ingevolge het bepaalde in artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, gelezen in samenhang met artikel 45, lid 2, VWEU, in het kader van het in de beschouwing betrekken van de reële mate van verbondenheid van een student, niet ingezetene, aanvrager van financiële ondersteuning voor hoger onderwijs, met de samenleving en de arbeidsmarkt in Luxemburg – de lidstaat waar een grensarbeider werknemer is geweest of zijn werkzaamheid heeft uitgeoefend in de omstandigheden bedoeld in artikel 2 bis van de wet van 22 juni 2000 betreffende financiële ondersteuning van de staat voor hoger onderwijs, ingevoerd bij de wet van 19 juli 2013 als rechtstreeks gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van 20 juni 2013 (zaak C-20/12) – naar behoren rekening gehouden, wanneer de voorwaarde dat bedoelde student het „kind” van die grensarbeider is aldus wordt begrepen dat hij diens „rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn en in de eerste graad, welke verwantschap rechtens vaststaat” dient te zijn, waarbij het accent wordt gelegd op de tussen de student en de grensarbeider vastgestelde verwantschapsbetrekking, waarop bovenbedoelde verbondenheid wordt geacht te berusten, of moet het accent worden gelegd op het feit dat de grensarbeider „in het onderhoud van de student blijft voorzien” zonder dat tussen hem en de student noodzakelijkerwijs een juridische band bestaat, onder meer wanneer er een voldoende band in de vorm van samenwonen bestaat die hem verbindt met een van de ouders van de student met wie deze een rechtens vaststaande verwantschapsbetrekking heeft?
2. Moet in dit tweede geval de – per definitie niet verplichte – bijdrage van de grensarbeider, ingeval zij niet de enige bijdrage is maar een bijdrage naast die van de ouder of de ouders die een juridische verwantschapsbetrekking met de student en dus in beginsel een wettelijke onderhoudsplicht hebben, aan bepaalde criteria op het gebied van de consistentie voldoen?
In zaak C-402/15 gaat het om Adrien Kaufmann en stiefvader/grensarbeider Kiefer.
In zaak C-403/15 betreft het Maxime Lefort en zijn schoonvader/grensarbeider Terwoigner. De vragen en omstandigheden zijn dezelfde.
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-20/12 Giersch e.a.
Specifiek beleidsterrein: OCW en SZW