C-402/18 Tedeschi et Consorzio Stabile Istant Service

Contentverzamelaar

C-402/18 Tedeschi et Consorzio Stabile Istant Service

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    07 augustus 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    24 september 2018

Trefwoorden: overheidsopdrachten; diensten

Onderwerp:
-           Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikelen 49 en 56;
-           Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG;
-           Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten;

Feiten:

Bij een aankondiging van aanbesteding - bekendgemaakt in het Publicatieblad van de EU - heeft Università degli Studi di Roma La Sapienza een open procedure voor de gunning van schoonmaakdiensten in de gebouwen van de universiteit geopend, met als gunningscriterium de economisch voordeligste offerte en met een basisaanbestedingsbedrag van €46.300.968,40, exclusief btw. Na afloop van de aanbestedingsprocedure is de opdracht gegund aan de tijdelijke vereniging van ondernemingen (Raggruppamento Temporaneo di Imprese), gevormd door de vennootschap Tedeschi Srl en Consorzio Stabile Instant Service. De als tweede gerangschikte vennootschap C.M. Service Srl heeft deze gunning aangevochten voor de bestuursrechter in eerste aanleg, die de gunning nietig heeft verklaard op grond dat de aanbestedende dienst niet het gebruik van onderaanneming vanwege de gekozen inschrijver aandachtig had onderzocht en de in onderaanneming uitbestede prestaties werden vergoed met overeenkomstige verlagingen met meer dan de maximumgrens van 20% die is gesteld in artikel 118(4) van wetsbesluit 163/2006. De gekozen inschrijver heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. C.M. Service heeft op haar beurt incidenteel hoger beroep ingesteld, met verzoek de nietigverklaring van de gunning te bevestigen, ook op de andere gronden (overschrijding van het maximumpercentage van 30% dat in artikel 118(2) van wetsbesluit 163/2006 is gesteld op onderaanneming).

Overweging:

De verwijzende rechter is van oordeel dat het bepaalde in artikel 118 van wetsbesluit 163/2006 relevant en van doorslaggevend belang is voor de beslechting van het geding, zowel wat de grens van 30% van lid 2 betreft als wat de grens van 20% van lid 4 betreft. Aangezien dat artikel inhoudelijk hetzelfde bepaalt als artikel 105 van wetsbesluit 50/2016, waarbij wetsbesluit 163/2006 is ingetrokken en vervangen, en over dat artikel door de bestuursrechter in eerste aanleg reeds een prejudiciële vraag met betrekking tot de grens van 30% voor de in onderaanneming uitbesteedbare diensten is gesteld aan het Hof (zaak C-63/18), stelt de verwijzende rechter een analoge vraag over het bepaalde in genoemd artikel 118(2) waarbij hij deze vraag eveneens uitbreidt tot laatstbedoelde grens van het daaropvolgende lid 4 met betrekking tot de maximale prijsverlaging die op de onderaannemers kan worden toegepast.

Prejudiciële vragen:

Staan de beginselen van vrije vestiging en vrije dienstverrichting zoals bedoeld in de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 25 van richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 en artikel 71 van richtlijn 2014/24 van het  Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 – die niet voorzien in beperkingen voor het in onderaanneming uitbesteedbare deel en de prijsverlaging voor onderaannemers, alsmede het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel in de weg aan de toepassing van een nationale regeling inzake overheidsopdrachten als de Italiaanse regeling van artikel 118, leden 2 en 4, van decreto legislativo nr.  163 van 12 april 2006, volgens welke het in onderaanneming uitbesteedbare deel niet meer mag bedragen dan 30 % van de totale waarde van de overeenkomst en de met de overheidsopdracht belaste onderneming voor de in onderaanneming uitbestede diensten dezelfde, uit de gunning voortvloeiende eenheidsprijzen moet toepassen met een verlaging met ten hoogste 20%?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Borta UAB C-298/15; Wroclaw C-406/14;

Specifiek beleidsterrein: EZK; BZK

Gerelateerde documenten