C-404/14 Martinus

Contentverzamelaar

C-404/14 Martinus

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   17 oktober 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   3 november 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   3 december 2014
Trefwoorden: EEX (erfrechtkwestie)

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000

Verzoekster in deze erfrechtzaak is Marie Matousková als executeur-testamentair. Zij regelt de nalatenschap van Galina Martinus, van TSJ nationaliteit, die in mei 2009 in NL is overleden, maar haar woonplaats had in Brno/TSJ. De echtgenoot en de twee minderjarige kinderen van de overledene wonen nog in NL. De erfrechtprocedure loopt in TSJ, aldaar bij volmacht gevoerd door de zuster van Galina. In TSJ is de moeder van Galina aangesteld tot gerechtelijk bewindvoerster voor de kinderen. De vader werd voor die functie, wegens mogelijke belangenconflicten, ongeschikt geacht. Op 14-07-2011 is tussen partijen een overeenkomst tot regeling van de nalatenschap gesloten en heeft de Rb de netto waarde van de erfenis vastgesteld. In die periode is Galina’s moeder overleden en is een zoon van de zuster van Galina haar als gerechtelijk bewindvoerder opgevolgd. De vader herroept in die tijd ook zijn volmacht aan Galina’s zuster en benoemt een advocaat als zijn vertegenwoordiger in de procedure. Deze advocaat brengt in augustus 2012 naar voren dat Galina haar werkelijke woonplaats in NL had, en dat in NL al een erfrechtprcedure is gevoerd die heeft geleid tot een op 14-03-2011 afgegeven wettelijke erfrechtverklaring. In de (TSJ) verklaring van 14-07-2011 is ook opgenomen dat met deze (NL) verklaring rekening zal worden gehouden. In TSJ moet deze overeenkomst, aangezien gesloten ten behoeve van minderjarigen, nog goedgekeurd worden, maar het verzoek van de executeur wordt afgewezen; de Rb verklaart zich onbevoegd, ook het verzoek om territoriale onbevoegdheid vast te stellen en de Rb aan te wijzen die wel bevoegd is om de zaak te behandelen wordt niet gehonoreerd. Verzoekster legt de zaak dan voor aan de verwijzende rechter.

De verwijzende TSJ rechter overweegt als volgt. In het TSJ recht dienen rechtshandelingen betreffende het vermogen van minderjarigen die geen daden van dagelijks beheer vormen, te worden goedgekeurd door een rechter. Het sluiten voor rekening van een minderjarige van een overeenkomst tot regeling van een nalatenschap is een dergelijke handeling. Hij vraagt zich af of de goedkeuring voor rekening van een minderjarige van een rechtshandeling in een erfrechtprocedure kan worden gekwalificeerd als een maatregel „ter bescherming van het kind die verband houd[t] met het beheer of de instandhouding van dan wel de beschikking over het vermogen van het kind”, valt binnen het kader van de in artikel 1, lid 2, sub e, van verordening Brussel II bis bedoelde uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid, dan wel of het gaat om een aangelegenheid of maatregel die van het materiële toepassingsgebied van die verordening is uitgesloten op grond van de in artikel 1, lid 3, sub f, bedoelde „erfrechtuitzondering”. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor:
“Indien een bewindvoerder voor een minderjarige een overeenkomst tot regeling van de nalatenschap sluit, voor de geldigheid waarvan de goedkeuring van een gerecht vereist is, betreft de beslissing van het gerecht dan een materie als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, dan wel een materie als bedoeld in artikel 1, lid 3, sub f, van die verordening?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-386/12 Schneider
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten