C-404/16 Lombard

Contentverzamelaar

C-404/16 Lombard

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   14 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       30 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   30 november 2016

Trefwoorden: btw; leasecontracten; fiscale neutraliteit

Onderwerp: - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoekster verricht financiële leasediensten (jaren 2006 – 2008). Zij rekent het totale bedrag van de leasevergoeding voor de goederen met als tijdstip van uitvoering de overdracht van het bezit. Op dat tijdstip wordt de btw verschuldigd. Wegens niet-betaling van (een deel van de) termijnen ontbindt zij met een aantal klanten de overeenkomst. Zij ontvangt dan de activa van de klanten terug en reikt een gewijzigde factuur uit waarop de bedragen overeenkomstig zijn verlaagd. In de verwijzingsbeschikking zijn drie voorbeelden opgenomen hoe dat proces verloopt. Het gaat om de lease van gebouwen waarbij de leasingnemer in gebreke blijft, het contract wordt ontbonden en verzoekster het bewijsstuk van de correctie aanmaakt, maar dat laatste geschiedt in alle drie gevallen pas (veel) later, respectievelijk na meer dan drie jaar, na drie maanden en na tweeëneenhalf jaar. Tegelijk met de correctie verzoekt zij de belastingdienst (verweerster) om verrekening van de btw. Na een belastingcontrole stelt verweerster een verschil in belasting vast en kwalificeert dat verschil als belastingschuld. Verzoekster krijgt een fiscale boete (16-08-2012) wegens te laat betalen tegen welk besluit zij een procedure start. Verweerster wijst op de bepaling in de HON btw-wet dat verlaging a posteriori van de maatstaf van heffing niet kan worden gecombineerd met het autocorrectiemechanisme. Vóór 2010 was in de btw-wet geen beëindiging overeenkomst na contractbreuk door schuldenaar voorzien. De in geding zijnde overeenkomsten zijn alle vóór 2010 beëindigd, zodat de maatstaf van heffing alleen via het autocorrectiemechanisme had kunnen worden verlaagd. Verzoekster wijst op arrest in C-337/13 waarin het HvJEU oordeelde dat de LS, indien een goederenlevering is ontbonden, op grond van artikel 90, lid 1, van de btw-RL niet mag verhinderen dat de bevoegdheid tot verlaging van de maatstaf van heffing wordt uitgeoefend, ongeacht of de tegenprestatie is verricht. De hoogste HON rechter heeft dit arrest in diverse cassatieprocedures op volstrekt tegenstrijdige wijze toegepast.

De verwijzende rechter HON rechter (Bestuurs- en arbeidsrecher Szeged) stelt vast dat tot voor de inwerkingtreding van het HON Bw in maart 2014 het begrip financiële leasing alleen in de wet inzake kredietinstellingen (enz) en de boekhoudwet gedefinieerd waren. In de HON btw-wet wordt financiële leasing als goederenlevering aangemerkt en de btw wordt verschuldigd op het moment van overdracht bezit. In geval van ontbinding van de transactie kan de situatie van vóór de sluiting transactie niet worden hersteld aangezien het gebruiksrecht van de geleasede zaak is overgedragen en die overdracht is onherroepelijk. In de litigieuze gevallen heeft geen eigendomsoverdracht plaatsgevonden. In de HON btw-wet was niet voorzien in de mogelijkheid om de maatstaf van heffing te verlagen in geval van annulering, verbreking, ontbinding of gehele of gedeeltelijke niet-betaling van de prijs. Ook hij wijst op het door het HvJEU in zaak C-337/13 benadrukte fiscale neutraliteits- en evenredigheidsbeginsel als hij constateert dat verweerster belasting vordert over bedragen die verzoekster niet van de leasingnemer heeft ontvangen. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1) Moet het begrip ontbinding in artikel 90, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw-richtlijn”) aldus worden uitgelegd dat daaronder ook het geval valt waarin de leasinggever, in het kader van een overeenkomst tot financiële leasing, niet langer de betaling van de leasevergoeding door de leasingnemer kan eisen omdat de leasinggever die overeenkomst heeft ontbonden wegens contractbreuk door de leasingnemer?

2) Zo ja, heeft de [leasinggever] op grond van artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn ook het recht om de maatstaf van heffing te verlagen wanneer de nationale wetgever gebruik heeft gemaakt van de in artikel 90, lid 2, van de btw-richtlijn bedoelde mogelijkheid en de verlaging van de maatstaf van heffing in geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling niet mogelijk heeft gemaakt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-337/13 Almos Agrárkülkereskedelmi;

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten