C-404/18

Contentverzamelaar

C-404/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    06 augustus 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    23 september 2018
Trefwoorden: arbeidsrecht; discriminatie; gelijke behandeling
Onderwerp:
-           Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking)

Feiten:

WTG Retail is de vennootschap achter het kledingmerk Who's That Girl, met winkels in o.a. Gent, Brugge, Antwerpen en Amsterdam. Vandenbon was store manager van de vestiging in Gent en was op zoek naar een sales assistant. Nadat V H had aangedragen als geschikt kandidaat, werd er vanuit de HR-afdeling van het hoofdkantoor afwijzend gereageerd vanwege de zwangerschap van H. V stelt H op 12.08.2015 hiervan op de hoogte, waarna H – na eerst contact te hebben gezocht met het hoofdkantoor – een klacht indiende bij het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (hierna: Instituut). V werd bij brief van 06.04.2016 ontslagen met betaling van een opzeggingsvergoeding (7 weken loon). Eisende partijen (V en H) vorderen de veroordeling van WTG Retail vanwege directe discriminatie tegen H. H werd de toegang tot arbeid ontzegd op grond van geslacht (zwangerschap) wat resulteerde in schending van artikel 19 Genderwet. Ook verzoeken de eisende partijen vast te stellen dat WTG Retail V heeft ontslagen om redenen die verband houden met haar getuigenis in de zin van artikel 22§9 Genderwet. WTG Retail stelt dat de sollicitatieprocedure nog niet afgerond was en dat V voorbarig is geweest om H in te lichten.

Overweging:

De centrale vraag is of V de bescherming van een getuige hoort te genieten. De Genderwet omschrijft een getuige als iemand die ofwel in rechte als getuige optreedt dan wel de persoon die in het kader van het onderzoek een ondertekend en gedateerd document van de feiten ter kennis brengt. Dit is in casu niet het geval geweest. V wijst er op dat de bescherming van getuigen die wordt geboden door richtlijn 2006/54 ruimer is dan de bescherming die de Belgische wetgever in artikel 22§9 van de Genderwet heeft opgenomen. De verwijzende rechter gaat over tot het stellen van de prejudiciële vraag om deze kwestie op te helderen.

Prejudiciële vragen:

Moet het Unierecht en meer bepaalde artikel 24 van de Richtlijn 2006/54/E6 van 5 juli 2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, in die zin worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die de bescherming tegen represailles van personen die optreden als getuigen, uitsluitend verleent aan deze persoon die, in het kader van het onderzoek van een klacht, in een ondertekend en gedateerd document de feiten die ze zelf hebben gezien of gehoord en die betrekking hebben op de toestand die het voorwerp is van de klacht, ter kennis brengen van de persoon bij wie de klacht wordt ingediend of doordat zij optreden als een getuige in rechte?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Dekker C-177/88; Meerts C-116/08; Coote C-185/97;

Specifiek beleidsterrein: SZW