C-406/04, De Cuyper, arrest van 18 juli 2006
Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 18 juli 2006, in de zaak C-406/04, De Cuyper tegen Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
Betrokken departementen
SZW en BZK
Sleutelwoorden
Vrij verkeer en vrij verblijf op grondgebied van Europese Unie – Werkloosheidsuitkering – Voorwaarde van daadwerkelijk verblijf op nationaal grondgebied
Beleidsrelevantie
In dit arrest geeft het Hof een terughoudende uitleg van de vrijheid van verkeer en verblijf van Europese burgers in vergelijking met eerdere arresten waarin de reikwijdte van artikel 18 EG ruim is uitgelegd. De vrijheid van verkeer en verblijf van Europese burgers is niet onbeperkt. Beperkingen op deze vrijheid kunnen gerechtvaardigd worden op grond van objectieve overwegingen van algemeen belang, zoals in dit geval de noodzaak van controle op werkeloosheidsuitkeringen.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Cuyper is een Belgisch onderdaan aan wie een werkloosheidsuitkering is toegekend. Omdat hij ouder is dan 50 jaar, is hij op grond van de Belgische nationale regeling vrijgesteld van de verplichting zich beschikbaar te houden voor de arbeidsmarkt. In 1999 is De Cuyper in Frankrijk gaan wonen. Zijn uitkering is vervolgens ingetrokken, omdat hij niet meer voldoet aan de voorwaarde van effectief verblijf in België. In geding is de vraag of de artikelen 17 en 18 EG zich verzetten tegen de voorwaarde van effectief verblijf in België, gelet op de gegeven vrijstelling.
Het Hof onderzoekt eerst of de uitkering als een werkloosheidsuitkering kan worden gekwalificeerd waarop Verordening 1408/71 van toepassing is. Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie stelt het Hof vast dat de uitkering een socialezekerheidsuitkering is, aangezien deze wordt toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften van de betrokkene en verband houdt met een van de in artikel 4, lid 1, van Verordening 1408/71 genoemde eventualiteiten. Verder overweegt het Hof dat de uitkering een werkloosheidsuitkering in de zin van Verordening 1408/71 is, nu voor De Cuyper dezelfde berekeningsgrondslag en toekenningsvoorwaarden gelden als voor andere werklozen en de uitkering wordt toegekend bij onvrijwillige werkeloosheid. De vrijstelling van de verplichting om beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt doet aan deze wezenlijke kenmerken van de uitkering niet af. Hierbij is van belang dat hij wél ter beschikking van de dienst voor arbeidsvoorziening dient te blijven voor het toezicht op zijn beroeps- en gezinssituatie. Het Hof overweegt verder dat het in artikel 18 EG neergelegde recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven bestaat onder voorbehoud van beperkingen en voorwaarden in het Verdrag en de uitvoeringsbepalingen daarvan. Op grond van Verordening 1408/71 is het niet verboden om aan het recht op een werkloosheidsuitkering de voorwaarde van verblijf in de bevoegde lidstaat te verbinden. De verblijfsvoorwaarde vormt wel een beperking van het recht om in een andere lidstaat vrij te reizen en te verblijven, welke echter gerechtvaardigd wordt door de noodzaak om toezicht uit te oefenen op de naleving van de voorwaarden voor de uitkering aan werklozen. Een minder beperkende maatregel zou de controle daarop minder doeltreffend maken. Gezien de specificiteit van het toezicht op werkeloosheidsuitkeringen in vergelijking met controle op andere uitkeringen zijn beperkender maatregelen gerechtvaardigd. Dit leidt tot de conclusie dat de vrijheid van verkeer en verblijf die een Europese burger op grond van artikel 18 EG geniet, zich niet verzet tegen een verblijfsvoorwaarde als hier in geding.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
De vrijheid van verkeer en verblijf is niet onbeperkt. Beperkingen op deze vrijheid kunnen gerechtvaardigd worden op grond van objectieve overwegingen van algemeen belang, zoals in dit geval de noodzaak van controle op werkeloosheidsuitkeringen. Gezien de specificiteit van de controle op een werkeloosheidsuitkering voldoet een verblijfsvoorwaarde aan het evenredigheidsvereiste.
Voorstel voor behandeling
Het arrest en het signaleringsfiche worden ter kennisneming toegezonden aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.