C-406/14 Wrocław - Miasto na prawach powiatu

Contentverzamelaar

C-406/14 Wrocław - Miasto na prawach powiatu

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   20 oktober 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   6 november 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   6 december 2014
Trefwoorden: overheidsopdrachten; EFRO; mededinging

Onderwerp
- verordening (EG) nr. 1083/2006/EG van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999;
- Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten

De stad Wroclaw (verzoekster) investeert in een met financiële steun van de EU opgezet programma voor de aanleg van een ringweg om de stad (‘fase I’). De plaatsing van de overheidsopdracht is op 18 mei 2007 ingeleid door de dienst stratenbeheer en – onderhoud van de stad. In augustus 2008 wordt een overeenkomst voor de aanleg van de ringweg fase I met de uitverkoren onderneming Skansa getekend. Bij controle door de daarvoor bevoegde instantie (CUPT) blijkt echter dat het beginsel van eerlijke mededinging zou zijn geschonden omdat opdrachtgever volgens het bestek gehouden is een deel (25%) van de onder de opdracht vallende werken met eigen middelen moet uitvoeren. CUPT stelt dat dit zowel volgens nationaal als EURrecht ontoelaatbaar is. Skansa wordt aangezegd dat er een financiële correctie van 5% wordt toegepast op de uit openbare middelen toegekende financiering. Skansa start een bezwaarprocedure bij MinTransport maar die handhaaft de correctie waarna Skansa opdracht krijgt tot terugbetaling van het bedrag. Zij stelt administratief beroep in bij de MinRegionale Ontwikkeling die eveneens de beschikking handhaaft. Als belangrijkste reden voor het vaststellen van een percentage noemt deze dat de opdrachtgever een instrument in handen heeft waarmee hij zich ervan kan verzekeren dat de delen van de opdracht waarvoor bijzondere kennis en vaardigheden nodig zijn en waarbij de kwaliteit van de uitvoering afhangt van de individuele eigenschappen van de uitvoerder, feitelijk worden uitgevoerd door een persoon die in de loop van de procedure voor het plaatsen van de overheidsopdracht is getoetst op geschiktheid voor het uitvoeren ervan. Skansa vraagt nietigverklaring van de beschikking (oktober 2013) wegens inbreuk op de POL aanbestedingswet (geldig tot 24-10-2008) door onjuiste uitleg van deze bepalingen.

De verwijzende POL rechter merkt op dat naar oud recht (aan de hand waarvan deze zaak moet worden beoordeeld) de opdrachtgever niet gebonden was aan aanvullende voorwaarden. Hoe de nu geldende beperking van onderaanneming moet worden vormgegeven wordt noch in de POL, noch in de EURregels uitgewerkt. De uitleg van artikel 26 van RL 2004/18 is niet eenduidig. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Is het in het licht van artikel 25 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (omissis) toelaatbaar dat een opdrachtgever in het bestek bepaalt dat de ondernemer gehouden is minimaal 25 % van de onder de opdracht vallende werken met eigen middelen uit te voeren?
2. Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: vormt de toepassing van het in de eerste vraag beschreven vereiste in het kader van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht een schending van bepalingen van het recht van de Europese Unie die een financiële correctie in de zin van artikel 98 van verordening (EG) nr. 1083/2006/EG van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 (omissis) rechtvaardigt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C314/01 Siemens/ARGE
Specifiek beleidsterrein: EZ mede BZK

Gerelateerde documenten