C-410/17 A

Contentverzamelaar

C-410/17 A

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    28 augustus 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    14 oktober 2017

Trefwoorden: belastingen; btw-richtlijn; milieu

Onderwerp: - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.


Feiten:
Verzoeker (A Oy) is een onderneming die is gespecialiseerd in milieudiensten voor de industrie en bouw. Tot haar werkgebied behoren industriële diensten, diensten op het gebied van onroerend goed en gebouwen, sloopdiensten alsmede recycling- en afvalverwerkingsdiensten. Verzoeker verbindt zich in de overeenkomst met B Oy om de gebouwen van diens oude fabriek te slopen. Een deel van het materiaal en het afval valt onder de in AVL genoemde goederen bij de verkoop waarvan de koper belasting verschuldigd is. Een deel van deze goederen zijn goederen die de onderneming naar alle waarschijnlijkheid kan doorverkopen aan ondernemingen die gerecycled schroot. Verder heeft verzoeker een overeenkomst met C Oy, ‘koop ter demontage’. Verzoeker koopt de oude machines en apparaten op en is op grond van de overeenkomst verplicht deze onder in de overeenkomst nader bepaalde voorwaarden te demonteren en uit de bedrijfsruimten te verwijderen.

Volgens de Finse wet betreffende de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: AVL) geeft de belastingdienst op schriftelijk verzoek, mits de zaak voor de verzoeker van belang is, een voorafgaande beslissing (hierna: ruling) af over de vraag hoe de wet zal worden toegepast op een handeling van de verzoeker. Verzoeker heeft de belastingdienst verzocht om afgifte van een ruling. Vervolgens heeft zij tegen de door de belastingdienst afgegeven ruling beroep ingesteld bij de bestuursrechter Helsinki. Deze heeft dit beroep verworpen. Daarop is verzoeker bij de hoogste bestuursrechter opgekomen tegen het vonnis van de bestuursrechter Helsinki.

Verzoeker stelt dat:

1.         wanneer zij een dienst verricht overeenkomstig de in het verzoek om afgifte van de ruling beschreven sloopovereenkomst, uitsluitend btw hoeft te betalen over de voor de dienst overeengekomen prijs, zonder dat rekening hoeft te worden gehouden met de voor het af te voeren materiaal of het afval mogelijk te verkrijgen positieve tegenwaarde.

2.         verzoeker in het geval van de in het verzoek om afgifte van de ruling beschreven overeenkomst inzake de ‘koop ter demontage’ als koper btw over de goederen in de zin van de AVL op grond van de daarvoor overeengekomen koopprijs dient te betalen, zonder aanvullend belasting te hoeven betalen vanwege het feit dat zij tegelijkertijd een aan de verkoper geleverde dienst verricht die bestaat in de demontage, de verwijdering en de afvoer van de goederen.

Verweerder (de voor het waarborgen van de rechten van belastinggerechtigden bevoegde afdeling van de belastingdienst) heeft betoogd dat in beide beschreven situaties sprake is van twee zelfstandige prestaties, namelijk ten eerste de sloopdiensten en ten tweede – als prestatie van de andere partij – de overdracht van een goed aan degene die de sloopdiensten verricht. Uit de offerte- en contractdocumentatie zou in de regel moeten blijken welk effect het door de ontvanger van de dienst overgedragen materiaal op de prijs van de dienst heeft en welk effect het verrichten van de dienst op de prijs van het te kopen materiaal heeft.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is duidelijk dat verzoeker in zijn overeenkomst met B Oy een dienst onder bezwarende titel verricht en in het in zijn overeenkomst met C Oy een goed onder bezwarende titel verkrijgt. In geschil is of verzoeker in zijn overeenkomst met B Oy een goed onder bezwarende titel verkrijgt en ook in zijn overeenkomst met C Oy een dienst onder bezwarende titel verricht.

Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 2, lid 1, onder a), juncto artikel 24, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus te worden uitgelegd dat sloopwerkzaamheden die worden verricht door een onderneming tot wier bedrijfsactiviteiten sloopwerkzaamheden behoren, als één enkele handeling worden aangemerkt indien de slooponderneming volgens de voorwaarden van de overeenkomst tussen haar en de besteller verplicht is het sloopafval af te voeren en – voor zover het sloopafval metaalschroot bevat – het metaalschroot kan doorverkopen aan ondernemingen die gerecycled schroot opkopen? Of dient een dergelijke overeenkomst inzake sloopwerkzaamheden in het licht van artikel 2, lid 1, onder a), juncto artikel 14, lid 1, van de btw-richtlijn 2006/112/EG aldus te worden uitgelegd dat deze twee handelingen omvat, te weten ten eerste het verrichten van de dienst door de slooponderneming ten behoeve van de besteller van de sloopwerkzaamheden en ten tweede de verkoop van het door te verkopen metaalschroot door de besteller van de sloopwerkzaamheden aan de slooponderneming? Is hier van belang dat de slooponderneming bij de vaststelling van de prijs van de sloopwerkzaamheden als prijs verlagende factor in aanmerking neemt dat zij de mogelijkheid heeft ook door het verwerken van het sloopafval inkomsten te genereren?  Is hier van belang dat de hoeveelheid en de waarde van het te verwerken sloopafval niet zijn overeengekomen in de overeenkomst inzake de sloopwerkzaamheden en ook niet is overeengekomen dat deze later aan de besteller van de sloopwerkzaamheden worden medegedeeld, en dat de hoeveelheid en de waarde van het sloopafval pas duidelijk worden zodra de slooponderneming dit afval doorverkoopt?

2. Dient artikel 2, lid 1, onder a), juncto artikel 14, lid 1, van de btw-richtlijn 2006/112/EG aldus te worden uitgelegd dat het in een geval waarin een onderneming tot wier bedrijfsactiviteiten sloopwerkzaamheden behoren, met de eigenaar van een sloopobject contractueel overeenkomt dat de slooponderneming het sloopobject koopt en zich op straffe van een boete ertoe verbindt het object binnen een in de overeenkomst vastgestelde periode te slopen en het sloopafval af te voeren, gaat om één enkele handeling die de verkoop van goederen door de eigenaar van het sloopobject aan de slooponderneming omvat? Of dient een dergelijke overeenkomst in het licht van artikel 2, lid 1, onder c), juncto artikel 24, lid 1, van de btw-richtlijn 2006/112/EG aldus te worden uitgelegd dat deze twee handelingen omvat, te weten ten eerste de verkoop van goederen door de eigenaar van het sloopobject aan de slooponderneming en ten tweede de door de slooponderneming ten behoeve van de verkoper van de goederen verrichte sloopdiensten? Is hier van belang dat de slooponderneming bij de vaststelling van de prijs in haar koopaanbod voor de goederen als prijs verlagende factor de kosten in aanmerking neemt die voor haar ontstaan ten gevolge van het demonteren en afvoeren van de goederen? Is van belang dat de verkoper van de goederen weet dat de kosten die voor de slooponderneming ten gevolge van het demonteren en afvoeren van de goederen ontstaan, in aanmerking worden genomen als een factor die de prijs van deze goederen verlaagt, rekening houdend met het feit dat tussen partijen geen afspraak wordt gemaakt over deze kosten en het geschatte of daadwerkelijke bedrag van deze kosten op geen enkel moment ter kennis van de verkoper van de goederen dient te worden gebracht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Astra Zeneca UK C-40/09; Serebryannay vek C-283/12.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten