C-415/22 Acerta - Caisse d assurances sociales

Contentverzamelaar

C-415/22 Acerta - Caisse d assurances sociales

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    3 oktober 2022

Trefwoorden: ambtenaren, sociale zekerheid, ziektekostenverzekering, beroepsactiviteit

Onderwerp:

•            Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels

•            Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen

Feiten:

Op 15-01-2021 is heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend waarmee wordt opgekomen tegen het feit dat verzoeker, geboren op 04-10-1940 en gepensioneerd sinds 18-03-2006, ondanks zijn hoedanigheid van Europees ambtenaar (van Britse nationaliteit) vanaf 12-02-2007 ambtshalve onderworpen is geweest aan het Belgische sociaal statuut der zelfstandigen wegens de werkzaamheden die hij in België heeft uitgeoefend. Aangezien verzoeker uitsluitend en verplicht is onderworpen aan het bijzondere stelsel van sociale zekerheid en ziektekostenverzekering van de Europese Unie, dat hem volledige sociale bescherming biedt, mocht het RSVZ hem op grond van het beginsel dat men slechts bij één stelsel van sociale zekerheid kan zijn aangesloten, niet „gedwongen” aansluiten bij het Belgische stelsel van sociale zekerheid, uit hoofde waarvan hij geen enkele ‒ al dan niet op premie- of bijdragebetaling berustende ‒ prestatie ontvangt. Volgens artikel 11, lid 1, van verordening 883/2004 zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is (met name alle onderdanen van een lidstaat van de Unie), „slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen” en wordt overeenkomstig deze verordening vastgesteld welke wetgeving dat is. Dit beginsel dat men slechts bij één stelsel van sociale zekerheid kan zijn aangesloten, was reeds neergelegd in artikel 13, lid 1, van verordening 1408/71.

Overweging:

Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat verordening 883/2004, en met name het in artikel 11, lid 1, van deze verordening neergelegde beginsel dat slechts één wettelijke regeling van toepassing is, niet van toepassing is op ambtenaren van de Unie. De vraag is gerezen of een dergelijk beginsel niettemin op grond van bepalingen van het recht van de Unie naar analogie kon worden toegepast op ambtenaren van de Unie. Wat verzoeker betreft, is de arbeidsverhouding opgehouden te bestaan in 2006, dat wil zeggen voordat België vanaf 2007 van hem de betaling van socialezekerheidsbijdragen is gaan verlangen. Daaruit volgt dat de analoge toepassing van het beginsel dat slechts één wettelijke regeling van toepassing is, slechts zin heeft wanneer de arbeidsverhouding met de Unie kan worden geraakt en hierop geen andere socialezekerheidsregeling van toepassing kan zijn dan die welke voortvloeit uit artikel 14 van Protocol nr. 7 en uit het Statuut. In de onderhavige situatie betreft de toepassing van de Belgische socialezekerheidsregeling (het sociaal statuut der zelfstandigen) echter niet de arbeidsverhouding van verzoeker met de Unie of, meer in het algemeen, „de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen een instelling van de Unie”. In de periode van 2007 tot 2020 was er namelijk geen sprake meer van een arbeidsverhouding tussen verzoeker en de Europese Unie. In casu zou dus artikel 11, lid 3, onder a), van verordening 883/2004 naar analogie moeten worden toegepast, welke bepaling voorziet in de toepassing van de wetgeving van de plaats waar de werkzaamheden worden verricht.

Prejudiciële vraag:

Staat het Unierechtelijke beginsel dat op nog actieve of gepensioneerde werknemers en zelfstandigen slechts één wettelijke regeling op het gebied van de sociale zekerheid van toepassing is, er al dan niet aan in de weg dat, zoals in casu het geval is, een woonlidstaat een gepensioneerd ambtenaar van de Europese Commissie die een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, verplicht om zich te onderwerpen aan zijn socialezekerheidsstelsel en om sociale bijdragen met een puur ‚solidair’ karakter te betalen, terwijl die gepensioneerde ambtenaar is onderworpen aan het verplichte socialezekerheidsstelsel van de Unie en geen enkel voordeel haalt uit het nationale stelsel waaraan hij gedwongen wordt onderworpen, noch in de vorm van op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, noch in de vorm van niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-690/15), (C-45/17), (C-411/98), (C-293/03), (C-269/15)

Specifiek beleidsterrein: SZW, BZK