C-418/13 Napolitano ea

Contentverzamelaar

C-418/13 Napolitano ea

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   16 september 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   2 oktober 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   2 november 2013
Trefwoorden: onderwijs; arbeidsovereenkomsten (overheid)

Onderwerp
Richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

Verzoekers zijn werkzaam als leerkrachten secundair onderwijs en als niet-onderwijzend personeel (administratieve medewerkers) voor het ITA Min OCW. Zij vorderen omdat zij herhaaldelijk met overeenkomsten voor bepaalde tijd hebben gewerkt, een verklaring van recht dat de clausules betreffende de beperking van de duur van de arbeidscontracten onrechtmatig zijn en dientengevolge veroordeling van de werkgever tot omzetting van hun arbeidsovereenkomst in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, althans vergoeding van de schade.
RL 1999/70 is in de ITA rechtsorde omgezet in een decreto legislativo. Hierin is geregeld dat werknemers maximaal zesendertig maanden op opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam mogen zijn. Deze regeling zou ook op overheidsorganen van toepassing zijn, maar in dat geval wordt de overeenkomst niet omgezet, maar er ontstaat een recht op schadevergoeding. Maar de aanwerving van personeel voor het onderwijs is niet onder deze regeling gebracht, de ITA wet voor de onderwijssector gkent geen maximale duur van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd noch een maximaal toegestaan aantal verlengingen.
De rechters die deze zaak behandelen menen dat de regeling niet verenigbaar is met EU-recht. De tegenstelling kan echter niet door de gewone rechter worden opgeheven door de nationale regeling buiten toepassing te laten omdat het HvJEU heeft geoordeeld dat clausule 5, punt 1, van het akkoord niet onvoorwaardelijk, noch voldoende nauwkeurig is om door particulieren voor de nationale rechter te kunnen worden ingeroepen. Zij leggen de zaak dan ook voor aan het ITA Constitutionele Hof om te oordelen of sprake is van een schending van de ITA grondwet.
Verweerder meent dat de aanwerving op de gewraakte wijze plaatsvindt om het recht op onderwijs te waarborgen. Door de schommelingen in het leerlingenbestand is het niet mogelijk personeel voor langere tijd ‘vast’ te leggen.

De verwijzende ITA rechter (Constitutioneel Hof) houdt ook twijfel over de juiste uitleg van clausule 5 punt 1, en stelt het HvJEU de volgende vragen:
1) Moet clausule 5, punt 1, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is gehecht aan richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen de toepassing van artikel 4, leden 1, laatste zinsnede, en 11, van wet nr. 124 van 3 mei 1999 houdende vaststelling van spoedmaatregelen voor het onderwijspersoneel, die de waarnemingsovereenkomsten voor de duur van een schooljaar voor posten „die uiterlijk 31 december daadwerkelijk vacant en beschikbaar zijn” regelen met de bepaling dat „in afwachting van vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van onderwijzend personeel in vaste dienst” leerkrachten op waarnemingsovereenkomsten voor de duur van een schooljaar worden aangesteld, wanneer op grond van deze bepaling gebruik kan worden gemaakt van overeenkomsten voor bepaalde tijd zonder dat een zekere termijn wordt gegeven voor vergelijkende onderzoeken en zonder dat recht op vergoeding van de schade bestaat?
2) Zijn de organisatorische behoeften van het Italiaanse onderwijssysteem, zoals hierboven aangegeven, objectieve redenen in de zin van clausule 5, punt 1, van richtlijn 1999/70/EG van 28 juni 1999, zodat een regeling als de Italiaanse voor de aanstelling van personeel in het onderwijs voor bepaalde tijd, waarin geen vergoeding van de schade is voorzien, verenigbaar is met het recht van de Europese Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-53/04 Marrosu en Sardino; C-212/04 Adeneler; C-268/06 Impact; C-378/07 – C-380/07 Angelidaki. C-177/10 Rosada Santana;
Specifiek beleidsterrein: OCW
Mede BZK en SZW

Gerelateerde documenten