C-419/15 Thomas Philipps

Contentverzamelaar

C-419/15 Thomas Philipps

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   15 september 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   1 oktober 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   1 november 2015
Trefwoorden: gemeenschapsmodel; procesbevoegdheid

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen

Verweerster Grüne Welle eist schadevergoeding (omzetverlies) van verzoekster wegens inbreuk op een door de ZWI firma Emker ingeschreven gemeenschapsmodel voor een bolvormige waspastille. Zij stelt houdster te zijn van een uitsluitende licentie op dat model voor DUI en door Emker gemachtigd om alle rechten in eigen naam te doen gelden. Zij staat niet vermeld in het register van gemeenschapsmodellen. Verzoeker exploiteert zo’n 200 winkels en is ook actief op internet. Zij verkoopt daarbij onder meer ‘wasmachinekogels met ceramiekgranulaat’ die volgens verweerster namaak van haar gemeenschapsmodel vormen. Verzoekster heeft de verkoop na aanmaning door verweerster gestaakt zonder de juridische verplichting daartoe te erkennen. De rechter in eerste aanleg stelt verweerster in het gelijk. Verzoekster gaat daarop in beroep. Zij stelt dat zij niet aansprakelijk is en dat verweerster geen procesbevoegdheid heeft om de rechten geldend te maken omdat zij niet als licentiehouder in het register van gemeenschapsmodellen voorkomt.

De verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) constateert dat een louter letterlijke uitleg van artikel 33, lid 2, eerste volzin van Vo. 6/2002 eraan in de weg zou staan dat een niet in het register opgenomen licentiehouder een inbreukvordering kan instellen, mogelijkerwijs omwille van de rechtszekerheid (een potentiële inbreukmaker kan door inzage in het register te weten komen wie in voortkomend geval aanspraken tegen hem kan doen gelden). Dit voorschrift kan echter ook aldus worden opgevat dat het enkel de mogelijke wijzen van verwerving van rechten te goeder trouw regelt. Voor die benadering pleit dat ook artikel 33, lid 2, tweede volzin, van Vo. 6/2002 betrekking heeft op verkrijging te goeder trouw, waaruit kan worden afgeleid dat ook de eerste volzin aldus moet worden opgevat. Een vraag van deze strekking ligt reeds bij het HvJEU (zie lopende zaak C-163/15 Hassan). Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af wat de draagwijdte van artikel 32, lid 3 van de Vo. is. Hij gaat ervan uit dat verweerster toestemming van de houdster heeft voor gebruik van het model en dat zij haar ‘eigen’ schade claimt. Gezien de onzekerheid of artikel 32, lid 3, toestaat dat vorderingen namens een derde worden ingesteld, legt hij het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Staat artikel 33, lid 2, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen eraan in de weg dat een licentiehouder die niet is ingeschreven in het register van gemeenschapsmodellen een vordering wegens inbreuk op een ingeschreven gemeenschapsmodel instelt?
2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: kan de houder van een uitsluitende licentie op een gemeenschapsmodel met toestemming van de houder van het model zelf vergoeding van de door hem geleden schade vorderen in een volgens artikel 32, lid 3, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen door hem alleen ingeleide procedure, of kan de licentiehouder overeenkomstig lid 4 van dat artikel enkel interveniëren in de procedure die de houder van het gemeenschapsmodel wegens inbreuk op zijn rechten zelf aanhangig heeft gemaakt?
Specifiek beleidsterrein: EZ en VenJ

Gerelateerde documenten