C-42/19 Sonaecom

Contentverzamelaar

C-42/19 Sonaecom

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

 

Termijnen: Motivering departement: 20 maart 2019
Schriftelijke opmerkingen: 6 mei 2019

Trefwoorden : btw; fiscaal;

Onderwerp :

- Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag;

 

Feiten:

Het hoofdgeding betreft de vraag of de aftrek van de btw die door een vennootschap is gedragen met het oog op enerzijds de verwerving van diensten en anderzijds de betaling van een commissie voor een dienst die was gericht op het realiseren van een investering, waarbij de voorgenomen verwerving noch de investering uiteindelijk hebben plaatsgevonden, verenigbaar is met de regels inzake de aftrekbaarheid die zijn neergelegd in de Zesde btw-richtlijn.

Verzoekster (Sonaecom SGPS S.A.) is een holdingvennootschap die actief is op het gebied van het verwerven, houden en beheren van deelnemingen in vennootschappen. Zij heeft een beroep gedaan op Wilmer Cutler Pickering Hale and Dorr en op ABN Amro Corporate Finance Ltd voor adviesdiensten in verband met marktonderzoek dat door die ondernemingen wordt verricht, met het oog op eventuele handelingen voor de verwerving van kapitaaldeelnemingen. Verzoeker heeft de btw bij de betaling van die adviesdiensten gedragen en heeft een btw-verlegging toegepast ten belope van €167.129,10 en €45.498,46 op de vermelde kosten. Verzoeker heeft in de aangifte van juni 2005 eveneens btw ten belope van €769.500,- in mindering gebracht met betrekking tot de betaling van een commissie aan de vennootschap Banco BCP Investimento S.A. voor een overeenkomst voor het regelen, tot stand brengen en waarborgen van de plaatsing van de uitgifte door private aanbieding van 3.000.000 obligaties, die bedoeld was om de activiteiten van de onderneming in de dienst genaamd “Triple Play” te financieren. Naar aanleiding van een controle heeft de Portugese belasting- en douanedienst zich op het standpunt gesteld dat verzoeker de door haar gedragen btw met betrekking tot de adviesdiensten niet in mindering mocht brengen. De belasting- en douanedienst heeft op het belastbare bedrag rekenkundige correcties toegepast, die hebben geleid tot de aanslagen tot naheffing (€982.127,57 belasting en €106.548,20 compenserende rente). Verzoeker heeft tegen die aanslagen beroep ingesteld bij de Tribunal, die in zijn vonnis heeft geoordeeld dat eiseres de kenmerken had van een “gemengde holding” en dat de commerciële aard van de handelingen niet met zich meebrengt dat die activiteit wordt aangemerkt als een economische activiteit waardoor die activiteit buiten de werkingssfeer van de btw valt. Wat de tweede handeling betreft (de betaling aan BCP Investimento van een commissie) heeft de Tribunal geoordeeld dat aangezien het kapitaal in kwestie in casu integraal was overgedragen aan de moedermaatschappij van de groep, niet was aangetoond of en in welke mate de verbonden vennootschappen daarbij gebaat waren, noch dat later een handeling was gesteld waardoor het recht op aftrek ontstond.

 

Overweging:

De verwijzende rechter wenst te vernemen of de niet-toekenning van de aftrek een beperking van het recht op aftrek van de belasting is die verenigbaar is met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de Zesde btw-richtlijn. De verwijzende rechter verwijst naar de arresten van het Hof waarin de behandeling van deelnemingen in andere ondernemingen vanuit btw-oogpunt aan de orde was en haalt daarbij C-60/90, C-80/95, en C-496/11 aan; deze zaken zijn echter niet identiek aan het geding in casu. De verwijzende rechter stelt dat er geen arresten zijn waarin het Hof zich heeft uitgesproken over handelingen die de kenmerken vertonen van de handelingen die hier aan de orde zijn, waarbij de verwerving van kapitaaldeelnemingen waarvoor marktonderzoekdiensten waren afgenomen niet tot stand kwam en waarbij de obligatielening die was aangegaan met het oog op de integratie ervan in de financieringsstructuur van de verbonden vennootschappen uiteindelijk volledig ter beschikking is gesteld van de moedermaatschappij van de groep omdat die investeringen niet tot stand zijn gekomen. De verwijzende rechter is van oordeel dat het Hof daarom om een prejudiciële beslissing moet worden verzocht.

 

Prejudiciële vragen:

1. Is de aftrek van de door verzoekende partij Sonaecom SGPS gedragen belasting over adviesdiensten die verband houden met marktonderzoek met het oog op de verwerving van kapitaaldeelnemingen, welke verwerving evenwel niet heeft plaatsgevonden, verenigbaar met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de Zesde btw-richtlijn, met name in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5?

2. Is de aftrek van de door verzoekende partij Sonaecom SGPS gedragen belasting bij de betaling aan BCP van een commissie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening die zou zijn aangegaan met het oog op de integratie ervan in de financieringsstructuur van de vennootschappen waarin zij deelnemingen bezit en die, aangezien die investeringen niet hebben plaatsgevonden, uiteindelijk volledig ter beschikking is gesteld van Sonae SGPS, de moedermaatschappij van de groep, verenigbaar met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de Zesde btw-richtlijn, met name in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Polysar Investments Netherlands C-60/90; Harnas & Helm C-80/95; Portugal Telecom C-496/11.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

​​​​​​​

Gerelateerde documenten