C-42/22 Global Companhia de Seguros  

Contentverzamelaar

C-42/22 Global Companhia de Seguros  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 maart 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    4 mei 2022

Trefwoorden : BTW, schadevoertuig, verzekering en herverzekering

Onderwerp :

-           Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (zesde btw-Richtlijn)

-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw-richtlijn)

Feiten:

Verzoekster is een verzekeringsmaatschappij die in het kader van haar werkzaamheden voertuigen verwerft die zijn beschadigd bij ongevallen waarbij haar verzekerden zijn betrokken, welke schadevoertuigen zij vervolgens verkoopt. Naar aanleiding van een controle uitgevoerd door de dienst ter inspectie van verzekeringsmaatschappijen en financiële instellingen, onderdeel van de dienst inspectie belastingen van het toenmalige directoraat-generaal van belastingen, zijn voor het jaar 2007 correcties toegepast op de btw, ten bedrage van 17 213,70 EUR, vermeerderd met rente. Deze correcties zijn het gevolg van de aanslag van de belastingdienst met betrekking tot de verkoop van schadevoertuigen. De verkoop van schadevoertuigen is een handeling die overeenkomstig artikel 3 van het btw-wetboek als een overdracht onder bezwarende titel van roerende zaken aan de omzetbelasting is onderworpen, tegen een tarief van 21 %, zoals bepaald in artikel 18, onder c), van het btw-wetboek. Volgens verzoekster moet de verkoop van schadevoertuigen, anders dan in de bestreden uitspraak is geoordeeld, worden vrijgesteld van btw.

Overweging:

De belangrijkste vraag die moet worden beantwoord is of de verkoop van zogenaamde ,,schadevoertuigen” door verzekeringsmaatschappijen al dan niet is vrijgesteld van btw in het licht van artikel 9, leden 29 en 33, van het btw-wetboek. Overeenkomstig dit artikel waren van belasting vrijgesteld ,,handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten verricht door assurantiemakelaars en verzekeringsagenten” en ,,leveringen van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een vrijgestelde activiteit, voor zover voor die goederen geen recht op aftrek is genoten, alsmede leveringen van goederen bij de aanschaffing of bestemming waarvan overeenkomstig artikel 21, lid 1 het recht op aftrek van de btw is uitgesloten”. Deze bepalingen zijn vastgesteld ter uitvoering van artikel 13, B, onder a) en c), van de zesde richtlijn en de uitlegging ervan is omstreden. De rechtspraak van de hoogste administratieve rechter neemt een standpunt in dat in strijd is met het meerderheidsstandpunt in de doctrine. Er is namelijk geconcludeerd dat de vervreemding van zogenoemde ,,schadevoertuigen” door verzekeringsmaatschappijen aan de belasting is onderworpen. Een en ander houdt in dat er sprake is van een evident geschil over de juiste uitlegging van artikel 9, leden 29 en 33, van het btw-wetboek en dus van artikel 13, B, onder a) en c), van de zesde richtlijn, die door deze bepalingen in nationaal recht is omgezet.

Prejudiciële vragen:

A. Moeten artikel 13, B, onder a), van de zesde btw-richtlijn en bijgevolg het huidige artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat het begrip ,,handelingen ter zake van verzekering en herverzekering” voor de toepassing van de btw-vrijstelling ook aanverwante of bijkomende activiteiten omvat, zoals de aan- en verkoop van schadevoertuigen?

B. Moeten artikel 13, B, onder c), van de zesde btw-richtlijn en bijgevolg het daaruit voortvloeiende artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat de verwerving en de verkoop van schadevoertuigen worden geacht uitsluitend te zijn verricht ten behoeve van een vrijgestelde entiteit, mits deze goederen geen recht op aftrek van btw hebben doen ontstaan?

C. Is het in strijd met het beginsel van de neutraliteit van de btw dat de verkoop van schadevoertuigen door verzekeringsmaatschappijen niet is vrijgesteld van btw in gevallen waarin er geen recht op aftrek van voorbelasting bestond?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-72/14 en C-197/14), Intermodal Transports (C-495/03), (C-224/01), Traghetti del Mediterraneo (C-173/03), Commissie/Frankrijk (C-416/17), (C-3/16)

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal