C-422/14 Pujante Rivera
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 3 november 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 20 november 2014 Schriftelijke opmerkingen: 20 december 2014 Trefwoorden: arbeidsovereenkomst; collectief ontslag
Onderwerp - Richtlijn 98/59 van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag. - Richtlijn 2002/14 (algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers)
Verzoeker Christian Pujante Rivera werkt sinds mei 2008 als designer bij Gestora Clubs (verweerster), eerst twee maal zes maanden op een tijdelijk contract, daarna in vaste dienst met een voltijdarbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 17 september 2013 krijgt hij bericht dat hem per die datum op objectieve gronden ontslag is verleend. Als reden wordt aangegeven het verlies van klanten, daling van inkomsten en omzet sinds einde 2012. Organisatorisch worden diverse maatregelen voorgesteld om de bedrijfssituatie te verbeteren, maar verzoekers taken zijn aan een andere functie toegevoegd. Verzoeker vecht zijn ontslag aan bij de rechter; hij eist vernietiging van het ontslag omdat hem is gebleken dat het aantal werknemers waarvan in de 90 dagen voorafgaand aan het laatste ontslag het contract (om verschillende redenen) is beëindigd zo hoog ligt dat gesproken zou moeten worden van ‘collectief ontslag’. Verweerster had dan ook de ‘collectiefontslagprocedure’ moeten volgen. Verweerster is het niet eens met verzoekers berekening. Het gaat dan met name om het uitsluiten van tijdelijke werknemers bij de bepaling van het aantal getroffen werknemers.
De verwijzende SPA rechter (Sociale rechter Barcelona) stelt vast dat RL 98/59 geen regels stelt voor de wijze van berekening van ontslagen personen, wel RL 2002/14. In de SPA regeling (het werknemersstatuut) slaat het vereiste minimumaantal op ‘met ontslagen gelijk te stellen beëindigingen’ en niet op de “ontslagen door de werkgever” (in de zin van ontslagen die eerder door hem zijn “gepland”). Door het verschil in terminologie tussen ‘ontslag’ en ‘beëindiging’ heeft hij nadere uitleg nodig van het HvJEU. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: 1) Indien tijdelijke werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens het reguliere verstrijken van de overeengekomen tijdsduur, op grond van artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 98/59 inzake collectief ontslag worden geacht buiten het toepassings- en beschermingsgebied van die richtlijn te vallen (prejudicieel verzoek in zaak C-392/13, nog aanhangig), is het dan in overeenstemming met het doel van de richtlijn dat deze tijdelijke werknemers wél worden meegeteld bij de bepaling van het aantal werknemers dat „gewoonlijk” bij de plaatselijke eenheid (of in Spanje: de onderneming) in dienst is, op grond van welk aantal de numerieke drempel voor collectief ontslag wordt berekend (10 % of 30 werknemers), vastgesteld in artikel 1, [lid 1], sub a, i, van de richtlijn? 2) Moet het feit dat de „gelijkstelling” van de „beëindigingen” met „ontslagen”, bepaald in artikel 1, lid 1, sub b, tweede alinea, van richtlijn 98/59, afhankelijk is van de voorwaarde dat „het ontslag ten minste vijf werknemers treft”, in die zin worden uitgelegd dat die voorwaarde betrekking heeft op „ontslagen” die eerder door de werkgever of door zijn toedoen hebben plaatsgevonden in de zin van artikel 1, lid 1, sub a, van de richtlijn, en niet op het minimumaantal „gelijk te stellen beëindigingen” dat is vereist voor een dergelijke gelijkstelling? 3) Omvat het begrip „elke beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemers” in artikel 1, lid 1, laatste alinea, van richtlijn 98/59, ook de beëindiging waartoe de werkgever en de werknemer gezamenlijk hebben besloten en die, ook al is de beëindiging op initiatief van de werknemer geschied, het gevolg is van een eerdere wijziging van de arbeidsvoorwaarden op initiatief van de werkgever in verband met een crisissituatie in de onderneming, en waarvoor ten slotte een schadeloosstelling wordt uitgekeerd die even hoog is als die bij onrechtmatig ontslag?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-55/02 CIE/POR; C-187/05 Agorastoudis e.a.; C-385/05 CGTe.a.; C-328/08 Rodriguez Mayor Specifiek beleidsterrein: SZW