C-422/20 RK
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 28 oktober 2020 Schriftelijke opmerkingen: 14 december 2020
Trefwoorden : erfrecht; rechterlijke bevoegdheid
Onderwerp :
Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring
Feiten:
Verzoekster (echtgenote van de erflater) heeft bij het Amtsgericht Düren op basis van een testament een notarieel bekrachtigd verzoek ingediend om afgifte van een verklaring van erfrecht waaruit blijkt dat zij de enige erfgenaam is, en van een Europese erfrechtverklaring. Verweerder (broer van de erflater) heeft zich hiertegen verzet. Het Amtsgericht Düren heeft de voor de afgifte van het verklaring van erfrecht noodzakelijke feiten vastgesteld verklaard. Bij beslissing van 04-07-2018 op het door verweerder ingestelde hoger beroep heeft het Oberlandesgericht Köln het Amtsgericht Düren onbevoegd verklaard. Volgens artikel 4 van de erfrechtverordening zijn de gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel. Uit de door verzoekster overgelegde gegevens is gebleken dat de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats niet in Duitsland had, maar in Spanje. Verzoekster heeft vervolgens een beslissing verkregen van de rechter van eerste aanleg en instructie nr. 3 te Estepona (Spanje) waarin wordt afgezien van een uitspraak. Bij notarieel bekrachtigde brief heeft verzoekster opnieuw het verzoek van 23-03-2017 aan het Amtsgericht Düren overgelegd. Niet veel later heeft zij de voornoemde beslissing van de Spaanse rechter overgelegd. Verweerder is opnieuw opgekomen tegen dit verzoek. Het Amtsgericht Düren heeft geoordeeld dat het Amtsgericht Düren op grond van de beslissing van de Spaanse rechter van eerste aanleg en instructie bevoegdheid toekomt overeenkomstig artikel 6a) van de erfrechtverordening. Verweerder heeft hierop hoger beroep ingesteld tegen die beslissing.
Overweging:
In de betrekkingen tussen Spanje en Duitsland wordt de internationale bevoegdheid van rechters om kennis te nemen van erfrechtelijke vorderingen geregeld door de erfrechtverordening. De internationale bevoegdheid van de aangezochte Duitse erfrechtrechter is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de – in een later stadium van de onderhavige erfrechtzaak gegeven – beslissing van de Spaanse rechter kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige onbevoegdverklaring in de zin van artikel 7a) jo artikel 6a) van de erfrechtverordening. Concreet gaat het om de vragen of de erflater overeenkomstig artikel 22 van de erfrechtverordening een rechtskeuze heeft gemaakt, of één van de procespartijen overeenkomstig artikel 6a) van de erfrechtverordening een verzoek tot onbevoegdverklaring bij de eerder aangezochte rechter heeft ingediend, en of de eerder aangezochte rechter terecht ervan is uitgegaan dat de rechters van de lidstaat van het gekozen recht beter in staat zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging.
Prejudiciële vragen:
1. Is het voor een onbevoegdverklaring van de eerder aangezochte rechter volgens artikel 7, onder a), van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (hierna: „erfrechtverordening”), vereist dat deze rechter zich uitdrukkelijk onbevoegd verklaart, of kan ook een niet uitdrukkelijke verklaring volstaan, wanneer daaruit kan worden opgemaakt dat deze rechter zich onbevoegd heeft verklaard?
2. Is de rechter van de lidstaat aan wie bevoegdheid zou toekomen op grond van de onbevoegdverklaring van de eerder aangezochte rechter van de andere lidstaat, bevoegd om te onderzoeken of de eerder aangezochte rechter zijn beslissing heeft gegeven in overeenstemming met de voorwaarden van artikel 6, onder a), en artikel 7, onder a), van de erfrechtverordening? In hoeverre is de beslissing van de eerder aangezochte rechter bindend? Met name:
a) Is de rechter van de lidstaat aan wie bevoegdheid zou toekomen op grond van de onbevoegdverklaring van de eerder aangezochte rechter van de andere lidstaat, bevoegd om te onderzoeken of de erflater een rechtsgeldige rechtskeuze heeft gemaakt overeenkomstig artikel 22 van de erfrechtverordening?
b) Is de rechter van de lidstaat aan wie bevoegdheid zou toekomen op grond van de onbevoegdverklaring van de eerder aangezochte rechter van de andere lidstaat, bevoegd om te onderzoeken of een van de procespartijen overeenkomstig artikel 6, onder a), van de erfrechtverordening een verzoek tot onbevoegdverklaring bij de eerder aangezochte rechter heeft ingediend?
c) Is de rechter van de lidstaat aan wie bevoegdheid zou toekomen op grond van de onbevoegdverklaring van de eerder aangezochte rechter van de andere lidstaat, bevoegd om te onderzoeken of de eerder aangezochte rechter terecht ervan is uitgegaan dat de rechters van de lidstaat van het gekozen recht beter in staat zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging?
3. Zijn artikel 6, onder a), en artikel 7, onder a), van de erfrechtverordening, die een rechtskeuze „overeenkomstig artikel 22” vereisen, ook dan van toepassing indien de erflater in een vóór 17 augustus 2015 opgestelde uiterste wilsbeschikking geen uitdrukkelijke of stilzwijgende rechtskeuze heeft gemaakt, maar het op de erfopvolging toepasselijke recht alleen op grond van artikel 83, lid 4, van de erfrechtverordening kan worden bepaald?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-20/17;
Specifiek beleidsterrein: JenV