C-422/22 Zaklad Ubezpieczen Spolecznych Oddzial w Toruniu
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 25 augustus 2022 Schriftelijke opmerkingen: 11 oktober 2022
Trefwoorden: A1-verklaring, beginsel van loyale samenwerking, overlegprocedure
Onderwerp:
• Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
• Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Feiten:
TE oefent economische activiteiten uit waarvoor hij in Polen belasting betaalt. Op 11-08-2016 heeft hij een overeenkomst gesloten met een in Warschau gevestigde vennootschap die zich bezighoudt met de assemblage van installaties voor het vervoer van gevaarlijke materialen die door samenwerkende vennootschappen worden geproduceerd. Het voorwerp van de overeenkomst moest erin bestaan diensten te verstrekken die gewoonlijk vallen onder de verplichtingen van een second site manager. De diensten moesten van 22-08-2016 tot het einde van het project in Frankrijk worden verleend. Aan TE werd voor het tijdvak van 22-08-2016 tot en met 21-08-2017 een A1-verklaring afgegeven waarin de Poolse wetgeving toepasselijk werd verklaard. Op 01-12-2017 heeft de ZUS (een pensioeninstelling) een besluit vastgesteld waarbij zij op grond van verordening 987/2009 en verordening 883/2004 (1) de A1-verklaring heeft ingetrokken; (2) heeft vastgesteld dat TE van 22-08-2016 tot en met 21-08-2017 niet onderworpen was aan de Poolse wetgeving (litigieuze besluit). De ZUS heeft hierbij de procedure van artikel 16 van verordening 987/2009 niet gevolgd, aangezien zij van mening was dat TE niet onder artikel 13, maar onder artikel 11 van verordening 883/2004 viel. TE heeft tegen het besluit van de ZUS hoger beroep ingesteld. De Poolse rechter in eerste aanleg heeft het litigieuze besluit gewijzigd en de A1-verklaring gehandhaafd. De ZUS heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, wat door de Poolse rechter in tweede aanleg is afgewezen. In het cassatieberoep heeft de ZUS schending van het materiële recht opgeworpen en zich op het standpunt gesteld dat de coördinatieprocedure in alle gevallen moet voorafgaan aan een definitieve vaststelling van de toepasselijke wetgeving en dat de bepalingen van de verordening op dit punt geen enkele uitzondering bevatten. Bijgevolg is het niet gegrond dat de rechter in tweede aanleg heeft geoordeeld dat aangezien op basis van het in de loop van de procedure overgelegde bewijsmateriaal kan worden vastgesteld dat op TE de Poolse wetgeving van toepassing zou zijn, het niet nodig was om gebruik te maken van de overlegprocedure.
Overweging:
Het antwoord op de vragen van de verwijzende rechter is relevant voor de beslechting van de zaak, aangezien er onzekerheid bestaat over de toepassing van het beginsel van loyale samenwerking van artikel 4, lid 3, VEU wanneer een lidstaat de uitgereikte A1-verklaring intrekt op grond van de eigen veronderstelling dat de daarin vervatte informatie niet in overeenstemming is met de toepasselijke wetgeving die is vastgesteld overeenkomstig de relevante bepalingen van de verordeningen 883/2004 en 987/2009. Deze twijfels komen neer op de vraag of een orgaan dat op eigen initiatief, zonder verzoek van een andere betrokken lidstaat, een A1-verklaring intrekt, verplicht moet zijn met het bevoegde orgaan van de andere lidstaat overeenstemming te bereiken over de verzekeringsdekking volgens regels die analoog zijn aan de regels van de artikelen 6 en 16 van verordening 987/2009, en te bepalen op welk moment de overlegprocedure moet worden ingeleid: 1) voor de intrekking van de A1-verklaring of 2) na de intrekking ervan. Bij de keuze van een bepaalde optie is de doeltreffende bescherming van het belang van de verzekerde relevant om te vermijden dat er als gevolg van de intrekking van de A1-verklaring een situatie ontstaat waarbij hij aan de wettelijke regeling van geen enkele lidstaat onderworpen is.
Prejudiciële vragen:
1. Is het orgaan van de lidstaat dat een A1-formulier heeft uitgereikt en dat, zonder dat het bevoegde orgaan van de betrokken lidstaat daarom verzoekt, het voornemen heeft het uitgereikte formulier te annuleren, in te trekken of ongeldig te verklaren, verplicht een overlegprocedure te voeren met het bevoegde orgaan van de andere lidstaat naar analogie van de regels die gelden krachtens de artikelen 6 en 16 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels [...]?
2. Moet de overlegprocedure plaatsvinden vóór de annulering, intrekking of ongeldigverklaring van het uitgereikte formulier of heeft deze annulering, intrekking of ongeldigverklaring een aanvankelijk, voorlopig karakter (artikel 16, lid 2), dat definitief wordt indien de betrokken autoriteiten van de lidstaat op dit punt geen bezwaar maken of een ander standpunt innemen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-359/16), (C-527/16)
Specifiek beleidsterrein: SZW