C-425/18 Consorzio Nazionale Servizi Società Cooperativa
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 03 september 2018 Schriftelijke opmerkingen: 20 oktober 2018 Trefwoorden: aanbesteding; openbaar vervoer; overheidsopdrachten Onderwerp: - Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water en energievoorziening, vervoer en postdiensten; - Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten; - Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG; - Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van richtlijn 2004/17/EG. Feiten: GTT is een vennootschap die stadsspoorweg-, tram-, trolleybus- en busdiensten beheert. GTT heeft overeenkomstig richtlijn 2004/17 en artikel 220 van wetsbesluit 163/2006 een niet-openbare procedure uitgeschreven. GTT gunde aanvankelijk drie van de zes percelen aan CNS. Bij besluit van 14.07.2017 werd de gunning aan CNS ongedaan gemaakt omdat de Italiaanse mededingingsautoriteit (hierna: AGCOM) aan CNS een boete had opgelegd wegens inbreuk op de mededingingsregels. CNS vocht het besluit van GTT aan bij de verwijzende rechter en vorderde voorlopige maatregelen. De verwijzende rechter wees bij voorlopige voorziening het verzoek af. CNS kwam tegen deze voorlopige voorziening op bij de hoogste bestuursrechter. Deze rechter oordeelde dat het eerste middel, over de vraag of een inbreuk op de mededingingsregels kan worden aangemerkt als een ernstige beroepsfout in de zin van artikel 38(1)f) van wetsbesluit 163/2006, mogelijk gegrond was. Vervolgens vorderde CNS, op grond van het standpunt van de hoogste bestuursrechter, opnieuw nietigverklaring van het litigieuze besluit waarbij de gunning ongedaan werd gemaakt. GTT wijst op eerdere vonnissen van de verwijzende rechter waarin werd bevestigd dat ook gedrag bestaande in een mededingingsbeperkende afspraak dat in een bestuursrechtelijke procedure is vastgesteld, kan worden aangemerkt als een ernstige beroepsfout in de zin van artikel 38(1)f) van wetsbesluit 163/2006. Voorts stelt GTT dat CNS in de aanbestedingsstukken nergens heeft vermeld dat er bij AGCOM een sanctieprocedure tegen haar aanhangig was en dat het door AGCOM bestrafte gedrag zodanig is dat de vertrouwensrelatie is verbroken. CNS voert daarentegen aan dat de inbreuk op de mededingingsregels geen ernstige beroepsfout in de zin van artikel 38(1)f) van wetsbesluit 163/2006 kan vormen en daarom niet in aanmerking kan worden genomen om een ondernemer uit te sluiten. Ook betoogt CNS dat de ongedaanmaking van de gunning een schending van het ne-bis-in-idembeginsel inhoudt omdat zij daardoor na de door AGCOM opgelegde sanctie opnieuw een sanctie krijgt opgelegd. Overweging: Volgens de verwijzende rechter blijkt het belang van de gestelde vraag uit de omstandigheid dat hij, indien het Hof mocht oordelen dat artikel 38(1)f) van wetsbesluit 163/2006 niet in overeenstemming met het Unierecht is, zou moeten oordelen dat GTT in beginsel correct heeft gehandeld door de door AGCOM aan CNS opgelegde sanctie in aanmerking te nemen en te besluiten tot ongedaanmaking van de gunning aan CNS. Prejudiciële vraag: Staan artikel 53, lid 3, en artikel 54, lid 4, van richtlijn 2004/17/EG, in samenhang gelezen met artikel 45, lid 2, onder d), van richtlijn 2004/18/EG, in de weg aan een bepaling als artikel 38, lid 1, onder f), van decreto legislativo nr. 163/2006 (wetsbesluit nr. 163/2006) van de Italiaanse Republiek, zoals uitgelegd in de nationale rechtspraak, volgens welke de als een schending van de mededingingsregels aangemerkte gedragingen die door de nationale mededingingsautoriteit zijn vastgesteld en bestraft bij een besluit dat in rechte is bevestigd, worden uitgesloten van de werkingssfeer van het begrip „ernstige fout” die een ondernemer „in de uitoefening van zijn beroep” heeft begaan, met als gevolg dat aanbestedende diensten a priori deze schendingen niet zelfstandig kunnen beoordelen met het oog op de eventuele, doch niet verplichte uitsluiting van deze ondernemer van een procedure voor de plaatsing van een overheidsopdracht? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-465/11; C-470/13; C-171/15; C-226/04 en C-228/04. Specifiek beleidsterrein: EZK; BZK;